Dutch
Detailed Translations for hijsen from Dutch to Swedish
hijsen:
-
hijsen (omhoog heffen; opheffen; heffen)
-
hijsen (ophijsen)
Conjugations for hijsen:
o.t.t.
- hijs
- hijst
- hijst
- hijsen
- hijsen
- hijsen
o.v.t.
- hees
- hees
- hees
- hesen
- hesen
- hesen
v.t.t.
- heb gehesen
- hebt gehesen
- heeft gehesen
- hebben gehesen
- hebben gehesen
- hebben gehesen
v.v.t.
- had gehesen
- had gehesen
- had gehesen
- hadden gehesen
- hadden gehesen
- hadden gehesen
o.t.t.t.
- zal hijsen
- zult hijsen
- zal hijsen
- zullen hijsen
- zullen hijsen
- zullen hijsen
o.v.t.t.
- zou hijsen
- zou hijsen
- zou hijsen
- zouden hijsen
- zouden hijsen
- zouden hijsen
en verder
- is gehesen
- zijn gehesen
diversen
- hijs!
- hijst!
- gehesen
- hijsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for hijsen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dra upp | op komen zetten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dra upp | hijsen; ophijsen | hoger draaien; lichten; met een takel ophijsen; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven trekken; naar boven voeren; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdraaien; omhooghalen; omhoogrennen; omhoogrukken; omhoogsnellen; omhoogtrekken; opdraaien; openbreken; openleggen; takelen |
häva upp | heffen; hijsen; omhoog heffen; opheffen | |
lyfta | heffen; hijsen; omhoog heffen; opheffen | hieuwen; hieven; met een spil omhoogwerken |
lyfta upp | heffen; hijsen; omhoog heffen; opheffen | heffen; lichten; met een takel ophijsen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; omhoogrukken; omhoogtillen; opheffen; optillen; samenvouwen; takelen; tillen |
Related Words for "hijsen":
hijsen form of hijs:
-
de hijs
Translation Matrix for hijs:
Noun | Related Translations | Other Translations |
mycket jobb | hijs |