Summary
Dutch
Detailed Translations for aantasten from Dutch to Swedish
aantasten:
-
aantasten
angripande-
angripande nom
-
-
aantasten (eer door het slijk halen; bezoedelen)
-
aantasten (beschadigen; bederven; aanvreten)
Conjugations for aantasten:
o.t.t.
- tast aan
- tast aan
- tast aan
- tasten aan
- tasten aan
- tasten aan
o.v.t.
- tastte aan
- tastte aan
- tastte aan
- tastten aan
- tastten aan
- tastten aan
v.t.t.
- heb aangetast
- hebt aangetast
- heeft aangetast
- hebben aangetast
- hebben aangetast
- hebben aangetast
v.v.t.
- had aangetast
- had aangetast
- had aangetast
- hadden aangetast
- hadden aangetast
- hadden aangetast
o.t.t.t.
- zal aantasten
- zult aantasten
- zal aantasten
- zullen aantasten
- zullen aantasten
- zullen aantasten
o.v.t.t.
- zou aantasten
- zou aantasten
- zou aantasten
- zouden aantasten
- zouden aantasten
- zouden aantasten
en verder
- ben aangetast
- bent aangetast
- is aangetast
- zijn aangetast
- zijn aangetast
- zijn aangetast
diversen
- tast aan!
- tast aan!
- aangetast
- aantastende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze