Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afstellen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afstellen from Dutch to Swedish

afstellen:

afstellen verbe (stel af, stelt af, stelde af, stelden af, afgesteld)

  1. afstellen (afstemmen; bijstellen; regelen)
    avstämma; justera
    • avstämma verbe (avstämmer, avstämde, avstämt)
    • justera verbe (justerar, justerade, justerat)
  2. afstellen (afstemmen)
    justera; avstämma; ställa in
    • justera verbe (justerar, justerade, justerat)
    • avstämma verbe (avstämmer, avstämde, avstämt)
    • ställa in verbe (ställer in, ställde in, ställt in)

Conjugations for afstellen:

o.t.t.
  1. stel af
  2. stelt af
  3. stelt af
  4. stellen af
  5. stellen af
  6. stellen af
o.v.t.
  1. stelde af
  2. stelde af
  3. stelde af
  4. stelden af
  5. stelden af
  6. stelden af
v.t.t.
  1. heb afgesteld
  2. hebt afgesteld
  3. heeft afgesteld
  4. hebben afgesteld
  5. hebben afgesteld
  6. hebben afgesteld
v.v.t.
  1. had afgesteld
  2. had afgesteld
  3. had afgesteld
  4. hadden afgesteld
  5. hadden afgesteld
  6. hadden afgesteld
o.t.t.t.
  1. zal afstellen
  2. zult afstellen
  3. zal afstellen
  4. zullen afstellen
  5. zullen afstellen
  6. zullen afstellen
o.v.t.t.
  1. zou afstellen
  2. zou afstellen
  3. zou afstellen
  4. zouden afstellen
  5. zouden afstellen
  6. zouden afstellen
diversen
  1. stel af!
  2. stelt af!
  3. afgesteld
  4. afstellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstellen [znw.] nom

  1. afstellen (inregelen; afstemmen; regelen; instellen)

Translation Matrix for afstellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ställa in afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen instelling op
VerbRelated TranslationsOther Translations
avstämma afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afstemmen; gelijkschakelen
justera afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen aanpassen; afstemmen; bijstellen; diepte loden; ding rechtzetten; instellen; uitlijnen; uitvullen
ställa in afstellen; afstemmen nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; verijdelen; vernietigen

Wiktionary Translations for afstellen:


Cross Translation:
FromToVia
afstellen ansluta; bifoga joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.