Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. castreren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for castreren from Dutch to Swedish

castreren:

castreren verbe (castreer, castreert, castreerde, castreerden, gecastreerd)

  1. castreren (ontmannen)
    kastrera
    • kastrera verbe (kastrerar, kastrerade, kastrerat)

Conjugations for castreren:

o.t.t.
  1. castreer
  2. castreert
  3. castreert
  4. castreren
  5. castreren
  6. castreren
o.v.t.
  1. castreerde
  2. castreerde
  3. castreerde
  4. castreerden
  5. castreerden
  6. castreerden
v.t.t.
  1. heb gecastreerd
  2. hebt gecastreerd
  3. heeft gecastreerd
  4. hebben gecastreerd
  5. hebben gecastreerd
  6. hebben gecastreerd
v.v.t.
  1. had gecastreerd
  2. had gecastreerd
  3. had gecastreerd
  4. hadden gecastreerd
  5. hadden gecastreerd
  6. hadden gecastreerd
o.t.t.t.
  1. zal castreren
  2. zult castreren
  3. zal castreren
  4. zullen castreren
  5. zullen castreren
  6. zullen castreren
o.v.t.t.
  1. zou castreren
  2. zou castreren
  3. zou castreren
  4. zouden castreren
  5. zouden castreren
  6. zouden castreren
en verder
  1. ben gecastreerd
  2. bent gecastreerd
  3. is gecastreerd
  4. zijn gecastreerd
  5. zijn gecastreerd
  6. zijn gecastreerd
diversen
  1. castreer!
  2. castreert!
  3. gecastreerd
  4. castrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for castreren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
kastrera castreren; ontmannen

Wiktionary Translations for castreren:

castreren
verb
  1. een sterilisatie uitvoeren van een man of mannelijk dier door verwijdering van de zaadballen

Cross Translation:
FromToVia
castreren kastrera; snöpa; gälla castrate — remove the testicles of