Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. verpesten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verpesten from Dutch to Swedish

verpesten:

verpesten verbe (verpest, verpestte, verpestten, verpest)

  1. verpesten (iets bederven; verkankeren)
    förstöra; fördärva
    • förstöra verbe (förstör, förstörde, förstört)
    • fördärva verbe (fördärvar, fördärvade, fördärvat)
  2. verpesten (bederven; verknoeien; stukmaken; )
    förstöra; röra till
    • förstöra verbe (förstör, förstörde, förstört)
    • röra till verbe (rör till, rörde till, rört till)
  3. verpesten (vergiftigen; infecteren)
    förgifta
    • förgifta verbe (förgiftar, förgiftade, förgiftat)
  4. verpesten (vergallen; bederven; verknoeien)
    skämma bort; förstöra; fördärva; spoliera
    • skämma bort verbe (skämmer bort, skämde bort, skämt bort)
    • förstöra verbe (förstör, förstörde, förstört)
    • fördärva verbe (fördärvar, fördärvade, fördärvat)
    • spoliera verbe (spolierar, spolierade, spolierat)

Conjugations for verpesten:

o.t.t.
  1. verpest
  2. verpest
  3. verpest
  4. verpesten
  5. verpesten
  6. verpesten
o.v.t.
  1. verpestte
  2. verpestte
  3. verpestte
  4. verpestten
  5. verpestten
  6. verpestten
v.t.t.
  1. heb verpest
  2. hebt verpest
  3. heeft verpest
  4. hebben verpest
  5. hebben verpest
  6. hebben verpest
v.v.t.
  1. had verpest
  2. had verpest
  3. had verpest
  4. hadden verpest
  5. hadden verpest
  6. hadden verpest
o.t.t.t.
  1. zal verpesten
  2. zult verpesten
  3. zal verpesten
  4. zullen verpesten
  5. zullen verpesten
  6. zullen verpesten
o.v.t.t.
  1. zou verpesten
  2. zou verpesten
  3. zou verpesten
  4. zouden verpesten
  5. zouden verpesten
  6. zouden verpesten
diversen
  1. verpest!
  2. verpest!
  3. verpest
  4. verpestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verpesten:

NounRelated TranslationsOther Translations
förstöra afbraak; sloop
VerbRelated TranslationsOther Translations
fördärva bederven; iets bederven; vergallen; verkankeren; verknoeien; verpesten
förgifta infecteren; vergiftigen; verpesten inkankeren
förstöra bederven; iets bederven; stukmaken; verbroddelen; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken 'n aframmeling geven; aantasten; aanvreten; afbreken; aframmelen; afrossen; bederven; beschadigen; breken; iets vergallen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; liquideren; neerhalen; omverhalen; ontkrachten; ontzenuwen; ruineren; slopen; te gronde richten; uit elkaar halen; uitroeien; verdelgen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verwoesten; weerleggen
röra till bederven; stukmaken; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen
skämma bort bederven; vergallen; verknoeien; verpesten vertroetelen; verwennen
spoliera bederven; vergallen; verknoeien; verpesten
OtherRelated TranslationsOther Translations
förstöra laten exploderen; opblazen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
fördärva bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot

Wiktionary Translations for verpesten:


Cross Translation:
FromToVia
verpesten svärta ner; fördärva mar — to spoil, to damage