Dutch
Detailed Translations for ijver from Dutch to Swedish
ijver:
-
de ijver (toewijding; devotie; overgave; inzet; toegewijdheid; trouw; zorgzaamheid; genegenheid)
-
de ijver (vlijt; nijverheid; ijverigheid; werklust; werkzaamheid; noestigheid; naarstigheid; vlijtigheid)
arbetsiver-
arbetsiver nom
-
Translation Matrix for ijver:
Noun | Related Translations | Other Translations |
arbetsiver | ijver; ijverigheid; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; vlijt; vlijtigheid; werklust; werkzaamheid | |
hängivenhet | devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid | gelovigheid; godsdienstigheid; godvrezendheid; godvruchtigheid; vroomheid |
lidelse | devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid | |
passion | devotie; genegenheid; ijver; inzet; overgave; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid | bezetenheid; drift; genoegen; genot; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; lust; obsessie; overgave; passie; vurigheid; vuur; wellust |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
lidelse | heftig; hevig |
Related Words for "ijver":
ijveren:
-
ijveren (streven)
Conjugations for ijveren:
o.t.t.
- ijver
- ijvert
- ijvert
- ijveren
- ijveren
- ijveren
o.v.t.
- ijverde
- ijverde
- ijverde
- ijverden
- ijverden
- ijverden
v.t.t.
- heb geijverd
- hebt geijverd
- heeft geijverd
- hebben geijverd
- hebben geijverd
- hebben geijverd
v.v.t.
- had geijverd
- had geijverd
- had geijverd
- hadden geijverd
- hadden geijverd
- hadden geijverd
o.t.t.t.
- zal ijveren
- zult ijveren
- zal ijveren
- zullen ijveren
- zullen ijveren
- zullen ijveren
o.v.t.t.
- zou ijveren
- zou ijveren
- zou ijveren
- zouden ijveren
- zouden ijveren
- zouden ijveren
diversen
- ijver!
- ijvert!
- geijverd
- ijverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ijveren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
arbeta för | ijveren; streven | |
hänge sig själv till | ijveren; streven | |
sikta på | ijveren; streven | aansturen op; bedoelen; beogen; doel beogen; ergens iets mee willen zeggen; gericht werpen; mikken; ten doel hebben; viseren |