Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- afschrikken:
-
Wiktionary:
- afschrikken → besvära, bringa ur fattning, skrämma
Dutch
Detailed Translations for afschrikken from Dutch to Swedish
afschrikken:
-
afschrikken (verschrikken; bang maken)
-
afschrikken
dekouragera-
dekouragera verbe
-
Conjugations for afschrikken:
o.t.t.
- schrik af
- schrikt af
- schrikt af
- schrikken af
- schrikken af
- schrikken af
o.v.t.
- schrikte af
- schrikte af
- schrikte af
- schrikten af
- schrikten af
- schrikten af
v.t.t.
- heb afgeschrikt
- hebt afgeschrikt
- heeft afgeschrikt
- hebben afgeschrikt
- hebben afgeschrikt
- hebben afgeschrikt
v.v.t.
- had afgeschrikt
- had afgeschrikt
- had afgeschrikt
- hadden afgeschrikt
- hadden afgeschrikt
- hadden afgeschrikt
o.t.t.t.
- zal afschrikken
- zult afschrikken
- zal afschrikken
- zullen afschrikken
- zullen afschrikken
- zullen afschrikken
o.v.t.t.
- zou afschrikken
- zou afschrikken
- zou afschrikken
- zouden afschrikken
- zouden afschrikken
- zouden afschrikken
diversen
- schrik af!
- schrikt af!
- afgeschrikt
- afschrikkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afschrikken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
jaga bort | afschrikken; verjagen; wegjagen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
avskräcka | afschrikken; bang maken; verschrikken | |
dekouragera | afschrikken | |
jaga bort | blozen; gloeien; kleuren; rood worden |
Wiktionary Translations for afschrikken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afschrikken | → besvära; bringa ur fattning; skrämma | ↔ faze — to frighten or cause hesitation; to daunt |
• afschrikken | → skrämma | ↔ effrayer — remplir de frayeur. |