Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. klauteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for klauteren from Dutch to Swedish

klauteren:

klauteren verbe (klauter, klautert, klauterde, klauterden, geklauterd)

  1. klauteren
    klänga; klammra
    • klänga verbe (klänger, klängde, klängt)
    • klammra verbe (klammrar, klammrade, klammrat)

Conjugations for klauteren:

o.t.t.
  1. klauter
  2. klautert
  3. klautert
  4. klauteren
  5. klauteren
  6. klauteren
o.v.t.
  1. klauterde
  2. klauterde
  3. klauterde
  4. klauterden
  5. klauterden
  6. klauterden
v.t.t.
  1. heb geklauterd
  2. hebt geklauterd
  3. heeft geklauterd
  4. hebben geklauterd
  5. hebben geklauterd
  6. hebben geklauterd
v.v.t.
  1. had geklauterd
  2. had geklauterd
  3. had geklauterd
  4. hadden geklauterd
  5. hadden geklauterd
  6. hadden geklauterd
o.t.t.t.
  1. zal klauteren
  2. zult klauteren
  3. zal klauteren
  4. zullen klauteren
  5. zullen klauteren
  6. zullen klauteren
o.v.t.t.
  1. zou klauteren
  2. zou klauteren
  3. zou klauteren
  4. zouden klauteren
  5. zouden klauteren
  6. zouden klauteren
en verder
  1. ben geklauterd
  2. bent geklauterd
  3. is geklauterd
  4. zijn geklauterd
  5. zijn geklauterd
  6. zijn geklauterd
diversen
  1. klauter!
  2. klautert!
  3. geklauterd
  4. klauterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klauteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
klammra klauteren
klänga klauteren

Wiktionary Translations for klauteren:


Cross Translation:
FromToVia
klauteren kliva; klättra gravir — Monter avec effort.
klauteren kliva; klättra grimpergravir, monter en s’agrippant.

Related Translations for klauteren