Summary
Dutch
Detailed Translations for jacht from Dutch to Swedish
jacht:
-
de jacht (jagen)
-
de jacht (jachtpartij; wildjacht; jaagpartij)
Translation Matrix for jacht:
Noun | Related Translations | Other Translations |
jakt | jacht; jagen | achtervolging; afknallen; afschieten; afvuren; jachtexpeditie; schoten lossen |
jaktparti | jaagpartij; jacht; jachtpartij; wildjacht |
Related Words for "jacht":
Related Definitions for "jacht":
Wiktionary Translations for jacht:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• jacht | → jakt | ↔ chase — action of the verb "to chase" |
• jacht | → jakt | ↔ hunt — the act of hunting, shooting |
• jacht | → jakt | ↔ Jagd — das Aufsuchen, Nachstellen, Fangen, Erlegen und Aneignen; dort wo Jagdrecht existiert, das waidgerechte Erlegen von Wildtieren |
• jacht | → jakt | ↔ Jagd — übertragen, vor allem auch in Zusammensetzungen: die Verfolgung, Aufklärung |
• jacht | → jakt | ↔ Yacht — schnelles und leichtes Segelschiff oder Motorschiff, welches für sportliche und Freizeitaktivitäten genutzt wird |
• jacht | → jakt | ↔ chasse — Action de poursuivre pour capturer ou tuer |
• jacht | → jakt | ↔ yacht — bâtiment de plaisance, à voiles ou à moteur. |
jachten:
-
jachten (jakkeren; reppen; spoeden)
trycka på; knuffas; trängas i en folksamling; stötas; armbågas-
trängas i en folksamling verbe (tränger i en folksamling, trängde i en folksamling, trängt i en folksamling)
-
jachten (opjagen; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
-
jachten (zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; reppen; jakkeren; ijlen)
-
jachten (tot spoed aanzetten; haasten; spoeden)
Conjugations for jachten:
o.t.t.
- jacht
- jacht
- jacht
- jachten
- jachten
- jachten
o.v.t.
- jachtte
- jachtte
- jachtte
- jachtten
- jachtten
- jachtten
v.t.t.
- heb gejacht
- hebt gejacht
- heeft gejacht
- hebben gejacht
- hebben gejacht
- hebben gejacht
v.v.t.
- had gejacht
- had gejacht
- had gejacht
- hadden gejacht
- hadden gejacht
- hadden gejacht
o.t.t.t.
- zal jachten
- zult jachten
- zal jachten
- zullen jachten
- zullen jachten
- zullen jachten
o.v.t.t.
- zou jachten
- zou jachten
- zou jachten
- zouden jachten
- zouden jachten
- zouden jachten
en verder
- ben gejacht
- bent gejacht
- is gejacht
- zijn gejacht
- zijn gejacht
- zijn gejacht
diversen
- jacht!
- jacht!
- gejacht
- jachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze