Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. winkelen:
  2. winkel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for winkelen from Dutch to Swedish

winkelen:

winkelen verbe (winkel, winkelt, winkelde, winkelden, gewinkeld)

  1. winkelen (boodschappen doen; inkopen; inslaan; inkopen doen)
    gå och handla; åka och handla
    • gå och handla verbe (går och handlar, gick och handlade, gått och handlat)
    • åka och handla verbe (åker och handla, åkte och handla, åkt och handla)

Conjugations for winkelen:

o.t.t.
  1. winkel
  2. winkelt
  3. winkelt
  4. winkelen
  5. winkelen
  6. winkelen
o.v.t.
  1. winkelde
  2. winkelde
  3. winkelde
  4. winkelden
  5. winkelden
  6. winkelden
v.t.t.
  1. heb gewinkeld
  2. hebt gewinkeld
  3. heeft gewinkeld
  4. hebben gewinkeld
  5. hebben gewinkeld
  6. hebben gewinkeld
v.v.t.
  1. had gewinkeld
  2. had gewinkeld
  3. had gewinkeld
  4. hadden gewinkeld
  5. hadden gewinkeld
  6. hadden gewinkeld
o.t.t.t.
  1. zal winkelen
  2. zult winkelen
  3. zal winkelen
  4. zullen winkelen
  5. zullen winkelen
  6. zullen winkelen
o.v.t.t.
  1. zou winkelen
  2. zou winkelen
  3. zou winkelen
  4. zouden winkelen
  5. zouden winkelen
  6. zouden winkelen
diversen
  1. winkel!
  2. winkelt!
  3. gewinkeld
  4. winkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

winkelen [znw.] nom

  1. winkelen

Translation Matrix for winkelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
gå ut och handla winkelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
gå och handla boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
åka och handla boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
- boodschappen doen

Related Words for "winkelen":


Wiktionary Translations for winkelen:


Cross Translation:
FromToVia
winkelen handla; shoppa shop — to visit shops
winkelen shopping shopping — activity of buying

winkel:

winkel [de ~ (m)] nom

  1. de winkel (winkelzaak; zaak)
    affär

Translation Matrix for winkel:

NounRelated TranslationsOther Translations
affär winkel; winkelzaak; zaak aangelegenheid; affaire; deal; geval; kwestie; transactie; verkoop; winkelruimte; zaak

Related Words for "winkel":

  • winkelen, winkels, winkeltje, winkeltjes

Related Definitions for "winkel":

  1. gebouw waar je dingen kunt kopen1
    • ze hebben een groentewinkel1

Wiktionary Translations for winkel:


Cross Translation:
FromToVia
winkel magasin; affär; butik; kiosk shop — establishment that sells goods
winkel affär; butik; handelsbod boutiquemagasin, partie de façade du rez-de-chaussée d’une maison consacrée à un commerce de détail ou, à la fois, à la fabrication et à la vente.
winkel affär; butik; handelsbod magasin — commerce|nocat=1 boutique plus ou moins considérable, où l’on vendre des marchandises, en gros ou au détail.