Dutch
Detailed Translations for leer from Dutch to Swedish
leer:
-
de leer (klimladder; ladder)
trappstege-
trappstege nom
-
-
de leer (geloofsleer; leerstelling; leerstuk; lering)
Translation Matrix for leer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dogm | geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering | axioma; dogma; geloofsartikel; grondeigenschap; grondstelling; leerbegrip; leerstelling; vaststaande leerstelling |
läder | leder; leer | varkensleer |
läsart | geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering | |
religiös doktrin | geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering | |
trappstege | klimladder; ladder; leer | dubbele ladder; keukentrap; trapladder; trapleer |
troslära | geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering | credo |
version | geloofsleer; leer; leerstelling; leerstuk; lering | build; lezing; versie |
Related Words for "leer":
Related Definitions for "leer":
Wiktionary Translations for leer:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• leer | → hud; skinn | ↔ hide — skin of an animal |
• leer | → läder | ↔ leather — material produced by tanning animal skin |
• leer | → läder; skinn | ↔ Leder — Material aus gerben Tierhaut |
• leer | → stege | ↔ Leiter — aus zwei über Sprossen oder Stufen verbundene Längsstangen (Holmen) bestehendes Gerät, mithilfe dessen eine Person zu etwas hinauf- beziehungsweise von etwas hinabsteigen kann |
• leer | → doktrin | ↔ doctrine — (religion) philosophie|fr maximes, opinions, notions, postuler vraies, qui permettent d’orienter l’action humaine et d’interpréter les faits. Ce que l’on croire ou qu’on enseigner. |
leer form of leren:
-
leren (aanleren; verwerven; opsteken; oppikken; eigen maken)
-
leren (onderwijzen)
-
leren (kennis opdoen; opsteken; meekrijgen; oppikken; meepikken)
-
leren (instuderen)
-
leren (bijbrengen; onderwijzen)
-
leren (studeren; blokken)
-
leren (eigenmaken; aanwennen; gewend raken)
förvärva; lära sig; förvärva en färdighet-
förvärva en färdighet verbe (förvärvar en färdighet, förvärvade en färdighet, förvärvat en färdighet)
Conjugations for leren:
o.t.t.
- leer
- leert
- leert
- leren
- leren
- leren
o.v.t.
- leerde
- leerde
- leerde
- leerden
- leerden
- leerden
v.t.t.
- heb geleerd
- hebt geleerd
- heeft geleerd
- hebben geleerd
- hebben geleerd
- hebben geleerd
v.v.t.
- had geleerd
- had geleerd
- had geleerd
- hadden geleerd
- hadden geleerd
- hadden geleerd
o.t.t.t.
- zal leren
- zult leren
- zal leren
- zullen leren
- zullen leren
- zullen leren
o.v.t.t.
- zou leren
- zou leren
- zou leren
- zouden leren
- zouden leren
- zouden leren
en verder
- is geleerd
- zijn geleerd
diversen
- leer!
- leert!
- geleerd
- lerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for leren:
Related Words for "leren":
Related Definitions for "leren":
Wiktionary Translations for leren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• leren | → lära | ↔ learn — to acquire knowledge or ability |
• leren | → lärdom | ↔ learning — action of the verb |
• leren | → studera; lära; läsa | ↔ study — to revise/review materials |
• leren | → lära; lära ut | ↔ teach — to pass on knowledge |
• leren | → lära; lära sig | ↔ lehren — (intransitiv), (transitiv): jemandem etwas (Lehrstoff, Wissen, Fertigkeiten, …) vermitteln, beibringen; jemanden in etwas unterrichten, unterweisen |
• leren | → undervisa | ↔ unterrichten — jemandem etwas beibringen |
• leren | → lära; undervisa | ↔ apprendre — acquérir une connaissance ou un savoir-faire. |
• leren | → undervisa | ↔ enseigner — Traductions à trier suivant le sens |