Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aangaande:
  2. aangaan:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aangaande from Dutch to Swedish

aangaande:

aangaande adj

  1. aangaande (omtrent)
    om

Translation Matrix for aangaande:

PrepositionRelated TranslationsOther Translations
- inzake; omtrent; over; van
OtherRelated TranslationsOther Translations
om als; indien; mits; of
ModifierRelated TranslationsOther Translations
om aangaande; omtrent

Synonyms for "aangaande":


Related Definitions for "aangaande":

  1. om aan te geven wat het onderwerp is1
    • aangaande het feest kunnen wij u nog niets melden1

Wiktionary Translations for aangaande:


Cross Translation:
FromToVia
aangaande angående; beträffande; rörande concerning — Regarding
aangaande om; över; ; i; till enTraductions à trier suivant le sens

aangaan:

aangaan verbe (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)

  1. aangaan (betreffen; raken)
    röra; beröra; gälla; angå
    • röra verbe (rör, rörde, rört)
    • beröra verbe (berör, berörde, berört)
    • gälla verbe (gäller, gällde, gällt)
    • angå verbe (angår, angick, angått)
  2. aangaan (betreffen; slaan op)
    röra; bekymra
    • röra verbe (rör, rörde, rört)
    • bekymra verbe (bekymrar, bekymrade, bekymrat)
  3. aangaan (aanknopen)
    gå med i; komma in; gå in i; anknyta sig till
    • gå med i verbe (går med i, gick med i, gått med i)
    • komma in verbe (kommer in, komm in, kommit in)
    • gå in i verbe (går in i, gick in i, gått in i)
    • anknyta sig till verbe (anknyter sig till, anknöt sig till, anknutit sig till)
  4. aangaan (ondernemen)
    åtaga; lova att göra

Conjugations for aangaan:

o.t.t.
  1. ga aan
  2. gaat aan
  3. gaat aan
  4. gaan aan
  5. gaan aan
  6. gaan aan
o.v.t.
  1. ging aan
  2. ging aan
  3. ging aan
  4. gingen aan
  5. gingen aan
  6. gingen aan
v.t.t.
  1. ben aangegaan
  2. bent aangegaan
  3. is aangegaan
  4. zijn aangegaan
  5. zijn aangegaan
  6. zijn aangegaan
v.v.t.
  1. was aangegaan
  2. was aangegaan
  3. was aangegaan
  4. waren aangegaan
  5. waren aangegaan
  6. waren aangegaan
o.t.t.t.
  1. zal aangaan
  2. zult aangaan
  3. zal aangaan
  4. zullen aangaan
  5. zullen aangaan
  6. zullen aangaan
o.v.t.t.
  1. zou aangaan
  2. zou aangaan
  3. zou aangaan
  4. zouden aangaan
  5. zouden aangaan
  6. zouden aangaan
diversen
  1. ga aan!
  2. gaat aan!
  3. aangegaan
  4. aangaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aangaan [znw.] nom

  1. aangaan (betreffen)

Translation Matrix for aangaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
angående aangaan; betreffen
röra afdankertjes; allegaartje; bende; berg; bocht; geflikflooi; geklieder; gemier; gerotzooi; gezeur; hoop; hutspot; kliederboel; kliederen; knoeierij; mengelmoes; mengvoer; mikmak; opeenhoping; puinhoop; puinzooi; rommel; rotzooi; samenraapsel; smerig spul; troep; zooi; zootje
VerbRelated TranslationsOther Translations
angå aangaan; belang inboezemen; betreffen; raken; zorg inboezemen
anknyta sig till aangaan; aanknopen
bekymra aangaan; betreffen; slaan op
beröra aangaan; belang inboezemen; betreffen; raken; zorg inboezemen aanraken; aanroeren; aanstippen; beroeren; even aanraken; raken; toucheren; treffen; voelen
gälla aangaan; belang inboezemen; betreffen; raken; zorg inboezemen geldig zijn; handhaven; stand houden
gå in i aangaan; aanknopen
gå med i aangaan; aanknopen
komma in aangaan; aanknopen aantreden; betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan; toetreden
lova att göra aangaan; ondernemen
röra aangaan; belang inboezemen; betreffen; raken; slaan op; zorg inboezemen aanraken; aanroeren; aanstippen; aanstoken; beroeren; bewegen; even aanraken; gaan; mixen; ontroeren; oppoken; opstoken; raken; roeren; rondroeren; toucheren; treffen; verroeren; voelen; zich begeven; zich bewegen; zich verplaatsen; zitten aan
åtaga aangaan; ondernemen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
angående betreffende; in kwestie

Wiktionary Translations for aangaan:


Cross Translation:
FromToVia
aangaan beskåda; kika; skåda; titta; beträffa regarder — voir, observer

Related Translations for aangaande