Dutch
Detailed Translations for aanleg hebben from Dutch to Swedish
aanleg hebben:
aanleg hebben verbe (heb aanleg, hebt aanleg, heeft aanleg, had aanleg, hadden aanleg, aanleg gehad)
-
aanleg hebben
Conjugations for aanleg hebben:
o.t.t.
- heb aanleg
- hebt aanleg
- heeft aanleg
- hebben aanleg
- hebben aanleg
- hebben aanleg
o.v.t.
- had aanleg
- had aanleg
- had aanleg
- hadden aanleg
- hadden aanleg
- hadden aanleg
v.t.t.
- heb aanleg gehad
- hebt aanleg gehad
- heeft aanleg gehad
- hebben aanleg gehad
- hebben aanleg gehad
- hebben aanleg gehad
v.v.t.
- had aanleg gehad
- had aanleg gehad
- had aanleg gehad
- hadden aanleg gehad
- hadden aanleg gehad
- hadden aanleg gehad
o.t.t.t.
- zal aanleg hebben
- zult aanleg hebben
- zal aanleg hebben
- zullen aanleg hebben
- zullen aanleg hebben
- zullen aanleg hebben
o.v.t.t.
- zou aanleg hebben
- zou aanleg hebben
- zou aanleg hebben
- zouden aanleg hebben
- zouden aanleg hebben
- zouden aanleg hebben
diversen
- heb aanleg!
- aanleg gehad
- aanleg hebbende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanleg hebben:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ha anlag för | aanleg hebben | |
ha huvud för | aanleg hebben | |
ha talang för | aanleg hebben |