Dutch
Detailed Translations for aanleiding geven tot from Dutch to Swedish
aanleiding geven tot:
aanleiding geven tot verbe (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
-
aanleiding geven tot (uitlokken; provoceren; ophitsen; uitdagen)
Conjugations for aanleiding geven tot:
o.t.t.
- geef aanleiding tot
- geeft aanleiding tot
- geeft aanleiding tot
- geven aanleiding tot
- geven aanleiding tot
- geven aanleiding tot
o.v.t.
- gaf aanleiding tot
- gaf aanleiding tot
- gaf aanleiding tot
- gaven aanleiding tot
- gaven aanleiding tot
- gaven aanleiding tot
v.t.t.
- heb aanleiding gegeven tot
- hebt aanleiding gegeven tot
- heeft aanleiding gegeven tot
- hebben aanleiding gegeven tot
- hebben aanleiding gegeven tot
- hebben aanleiding gegeven tot
v.v.t.
- had aanleiding gegeven tot
- had aanleiding gegeven tot
- had aanleiding gegeven tot
- hadden aanleiding gegeven tot
- hadden aanleiding gegeven tot
- hadden aanleiding gegeven tot
o.t.t.t.
- zal aanleiding geven tot
- zult aanleiding geven tot
- zal aanleiding geven tot
- zullen aanleiding geven tot
- zullen aanleiding geven tot
- zullen aanleiding geven tot
o.v.t.t.
- zou aanleiding geven tot
- zou aanleiding geven tot
- zou aanleiding geven tot
- zouden aanleiding geven tot
- zouden aanleiding geven tot
- zouden aanleiding geven tot
diversen
- geef aanleiding tot!
- geeft aanleiding tot!
- aanleiding gegeven tot
- aanleiding gevende tot
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanleiding geven tot:
Verb | Related Translations | Other Translations |
hetsa | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken | aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen |
provocera | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken | ontlokken |
reta | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken | ergeren; irriteren; kietelen; kittelen; ontlokken; op de zenuwen werken; sjaggeren; vervelen |
uppröra | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken | agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken |