Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanspringen:


Dutch

Detailed Translations for aanspringen from Dutch to Swedish

aanspringen:

aanspringen verbe (spring aan, springt aan, sprong aan, sprongen aan, aangesprongen)

  1. aanspringen
    hoppa på; hoppa upp; springa på
    • hoppa på verbe (hoppar på, hoppade på, hoppat på)
    • hoppa upp verbe (hoppar upp, hoppade upp, hoppat upp)
    • springa på verbe (springer på, sprang på, sprungit på)

Conjugations for aanspringen:

o.t.t.
  1. spring aan
  2. springt aan
  3. springt aan
  4. springen aan
  5. springen aan
  6. springen aan
o.v.t.
  1. sprong aan
  2. sprong aan
  3. sprong aan
  4. sprongen aan
  5. sprongen aan
  6. sprongen aan
v.t.t.
  1. ben aangesprongen
  2. bent aangesprongen
  3. is aangesprongen
  4. zijn aangesprongen
  5. zijn aangesprongen
  6. zijn aangesprongen
v.v.t.
  1. was aangesprongen
  2. was aangesprongen
  3. was aangesprongen
  4. waren aangesprongen
  5. waren aangesprongen
  6. waren aangesprongen
o.t.t.t.
  1. zal aanspringen
  2. zult aanspringen
  3. zal aanspringen
  4. zullen aanspringen
  5. zullen aanspringen
  6. zullen aanspringen
o.v.t.t.
  1. zou aanspringen
  2. zou aanspringen
  3. zou aanspringen
  4. zouden aanspringen
  5. zouden aanspringen
  6. zouden aanspringen
diversen
  1. spring aan!
  2. springt aan!
  3. aangesprongen
  4. aanspringende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanspringen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
hoppa på aanspringen
hoppa upp aanspringen opspringen; opveren; springen
springa på aanspringen doordraven