Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- aanstoot:
- aanstoten:
-
Wiktionary:
- aanstoot → anstöt, förargelse, förtrytelse, harm, skandal
Dutch
Detailed Translations for aanstoot from Dutch to Swedish
aanstoot:
Translation Matrix for aanstoot:
Noun | Related Translations | Other Translations |
irritation | aanstoot; ergernis; irritatie; misnoegen | gegriefdheid; geprikkeldheid; geraaktheid; irritatie; korzeligheid; lichtgeraaktheid; prikkelbaarheid; verstoordheid; wrevel |
störd utav | aanstoot; ergernis; irritatie; misnoegen |
aanstoten:
-
aanstoten
Conjugations for aanstoten:
o.t.t.
- stoot aan
- stoot aan
- stoot aan
- stoten aan
- stoten aan
- stoten aan
o.v.t.
- stootte aan
- stootte aan
- stootte aan
- stootten aan
- stootten aan
- stootten aan
v.t.t.
- heb aangestoten
- hebt aangestoten
- heeft aangestoten
- hebben aangestoten
- hebben aangestoten
- hebben aangestoten
v.v.t.
- had aangestoten
- had aangestoten
- had aangestoten
- hadden aangestoten
- hadden aangestoten
- hadden aangestoten
o.t.t.t.
- zal aanstoten
- zult aanstoten
- zal aanstoten
- zullen aanstoten
- zullen aanstoten
- zullen aanstoten
o.v.t.t.
- zou aanstoten
- zou aanstoten
- zou aanstoten
- zouden aanstoten
- zouden aanstoten
- zouden aanstoten
diversen
- stoot aan!
- stoot aan!
- aangestoten
- aanstotende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanstoten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
petande | aanstoten; porren | |
skålande | aanstoten; proosten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
stöta till | aanstoten | |
trängas mot | aanstoten |