Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanvallen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanvallen from Dutch to Swedish

aanvallen:

aanvallen verbe (val aan, valt aan, viel aan, vielen aan, aangevallen)

  1. aanvallen (attaqueren; overvallen; bestormen)
    angripa; storma; attackera; anfalla
    • angripa verbe (angriper, angrep, angripit)
    • storma verbe (stormar, stormade, stormat)
    • attackera verbe (attackerar, attackerade, attackerat)
    • anfalla verbe (anfaller, anföll, anfallit)

Conjugations for aanvallen:

o.t.t.
  1. val aan
  2. valt aan
  3. valt aan
  4. vallen aan
  5. vallen aan
  6. vallen aan
o.v.t.
  1. viel aan
  2. viel aan
  3. viel aan
  4. vielen aan
  5. vielen aan
  6. vielen aan
v.t.t.
  1. heb aangevallen
  2. hebt aangevallen
  3. heeft aangevallen
  4. hebben aangevallen
  5. hebben aangevallen
  6. hebben aangevallen
v.v.t.
  1. had aangevallen
  2. had aangevallen
  3. had aangevallen
  4. hadden aangevallen
  5. hadden aangevallen
  6. hadden aangevallen
o.t.t.t.
  1. zal aanvallen
  2. zult aanvallen
  3. zal aanvallen
  4. zullen aanvallen
  5. zullen aanvallen
  6. zullen aanvallen
o.v.t.t.
  1. zou aanvallen
  2. zou aanvallen
  3. zou aanvallen
  4. zouden aanvallen
  5. zouden aanvallen
  6. zouden aanvallen
diversen
  1. val aan!
  2. valt aan!
  3. aangevallen
  4. aanvallende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvallen [het ~] nom

  1. het aanvallen (attaqueren)

aanvallen [de ~] nom, pluriel

  1. de aanvallen (attaques; beroertes)
    slaganfall

Translation Matrix for aanvallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
attakera aanvallen; attaqueren
slaganfall aanvallen; attaques; beroertes shocks
överfalla aanvallen; attaqueren
VerbRelated TranslationsOther Translations
anfalla aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen zich aan iemand vergrijpen
angripa aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanranden; iets bemachtigen; inbijten; invreten; te pakken krijgen; verkrijgen; vrouw aanranden
attackera aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanranden; vrouw aanranden
storma aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen donderen; ketteren; razen; stormlopen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren; woeden
överfalla aanranden; vrouw aanranden

Antonyms for "aanvallen":


Related Definitions for "aanvallen":

  1. proberen door vechten van iemand te winnen1
    • de soldaten moesten de vijand aanvallen1

Wiktionary Translations for aanvallen:


Cross Translation:
FromToVia
aanvallen anfalla; attackera attack — to apply violent force
aanvallen attackera; angripa attack — to aggressively challenge with words
aanvallen attackera; angripa impugn — To assault, attack
aanvallen anfalla; angripa; överfalla; anfäkta assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise.
aanvallen anfalla attaquerassaillir par agression.