Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanwakkeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanwakkeren from Dutch to Swedish

aanwakkeren:

aanwakkeren verbe (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)

  1. aanwakkeren (doen opvlammen; aanblazen)
    blåsa; fläkta
    • blåsa verbe (blåser, blåste, blåst)
    • fläkta verbe (fläktar, fläktade, fläktat)
  2. aanwakkeren (aanblazen; stoken; opstoken; )
    underblåsa; blåsa upp
    • underblåsa verbe (underblåser, underblåste, underblåst)
    • blåsa upp verbe (blåser upp, blåste upp, blåst upp)
  3. aanwakkeren (oppoken; opporren)
    röra om; sköta elden
    • röra om verbe (rör om, rörde om, rört om)
    • sköta elden verbe (sköter elden, skötte elden, skött elden)
  4. aanwakkeren (opruien; aanzetten; opfokken; )
    agna; locka
    • agna verbe (agnar, agnade, agnat)
    • locka verbe (lockar, lockade, lockat)

Conjugations for aanwakkeren:

o.t.t.
  1. wakker aan
  2. wakkert aan
  3. wakkert aan
  4. wakkeren aan
  5. wakkeren aan
  6. wakkeren aan
o.v.t.
  1. wakkerde aan
  2. wakkerde aan
  3. wakkerde aan
  4. wakkerden aan
  5. wakkerden aan
  6. wakkerden aan
v.t.t.
  1. heb aangewakkerd
  2. hebt aangewakkerd
  3. heeft aangewakkerd
  4. hebben aangewakkerd
  5. hebben aangewakkerd
  6. hebben aangewakkerd
v.v.t.
  1. had aangewakkerd
  2. had aangewakkerd
  3. had aangewakkerd
  4. hadden aangewakkerd
  5. hadden aangewakkerd
  6. hadden aangewakkerd
o.t.t.t.
  1. zal aanwakkeren
  2. zult aanwakkeren
  3. zal aanwakkeren
  4. zullen aanwakkeren
  5. zullen aanwakkeren
  6. zullen aanwakkeren
o.v.t.t.
  1. zou aanwakkeren
  2. zou aanwakkeren
  3. zou aanwakkeren
  4. zouden aanwakkeren
  5. zouden aanwakkeren
  6. zouden aanwakkeren
diversen
  1. wakker aan!
  2. wakkert aan!
  3. aangewakkerd
  4. aanwakkerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanwakkeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
blåsa blaar; blaas; blister
VerbRelated TranslationsOther Translations
agna aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
blåsa aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen hard waaien; waaien
blåsa upp aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aandikken; bollen; opblazen; opbollen; openwaaien; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven
fläkta aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen
locka aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanlokken; dichtbijlokken; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
röra om aanwakkeren; oppoken; opporren omroeren; roeren
sköta elden aanwakkeren; oppoken; opporren
underblåsa aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken iets aanstoken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
röra om doorgeroerd

Wiktionary Translations for aanwakkeren:


Cross Translation:
FromToVia
aanwakkeren reta exciter — Engager, porter à.
aanwakkeren uppreta hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.