Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanwinnen:


Dutch

Detailed Translations for aanwinnen from Dutch to Swedish

aanwinnen:

aanwinnen verbe (win aan, wint aan, won aan, wonnen aan, aangewonnen)

  1. aanwinnen (toenemen; groeien; stijgen; )
    tillta; öka
    • tillta verbe (tilltar, tilltog, tilltagit)
    • öka verbe (ökar, ökade, ökat)

Conjugations for aanwinnen:

o.t.t.
  1. win aan
  2. wint aan
  3. wint aan
  4. winnen aan
  5. winnen aan
  6. winnen aan
o.v.t.
  1. won aan
  2. won aan
  3. won aan
  4. wonnen aan
  5. wonnen aan
  6. wonnen aan
v.t.t.
  1. heb aangewonnen
  2. hebt aangewonnen
  3. heeft aangewonnen
  4. hebben aangewonnen
  5. hebben aangewonnen
  6. hebben aangewonnen
v.v.t.
  1. had aangewonnen
  2. had aangewonnen
  3. had aangewonnen
  4. hadden aangewonnen
  5. hadden aangewonnen
  6. hadden aangewonnen
o.t.t.t.
  1. zal aanwinnen
  2. zult aanwinnen
  3. zal aanwinnen
  4. zullen aanwinnen
  5. zullen aanwinnen
  6. zullen aanwinnen
o.v.t.t.
  1. zou aanwinnen
  2. zou aanwinnen
  3. zou aanwinnen
  4. zouden aanwinnen
  5. zouden aanwinnen
  6. zouden aanwinnen
diversen
  1. win aan!
  2. wint aan!
  3. aangewonnen
  4. aanwinnende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanwinnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
tillta aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aangroeien; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen
öka aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen aangroeien; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; escaleren; gaan staan; omdoen; omhoogkomen; opstaan; toevoegen; uit de hand lopen; verheffen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen