Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afrijden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afrijden from Dutch to Swedish

afrijden:

afrijden verbe (rijd af, rijdt af, reed af, reden af, afgereden)

  1. afrijden (omlaagrijden; eraf rijden; naar beneden rijden)
    köra ner
    • köra ner verbe (kör ner, körde ner, kört ner)

Conjugations for afrijden:

o.t.t.
  1. rijd af
  2. rijdt af
  3. rijdt af
  4. rijden af
  5. rijden af
  6. rijden af
o.v.t.
  1. reed af
  2. reed af
  3. reed af
  4. reden af
  5. reden af
  6. reden af
v.t.t.
  1. ben afgereden
  2. bent afgereden
  3. is afgereden
  4. zijn afgereden
  5. zijn afgereden
  6. zijn afgereden
v.v.t.
  1. was afgereden
  2. was afgereden
  3. was afgereden
  4. waren afgereden
  5. waren afgereden
  6. waren afgereden
o.t.t.t.
  1. zal afrijden
  2. zult afrijden
  3. zal afrijden
  4. zullen afrijden
  5. zullen afrijden
  6. zullen afrijden
o.v.t.t.
  1. zou afrijden
  2. zou afrijden
  3. zou afrijden
  4. zouden afrijden
  5. zouden afrijden
  6. zouden afrijden
diversen
  1. rijd af!
  2. rijdt af!
  3. afgereden
  4. afrijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afrijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
köra ner afrijden; eraf rijden; naar beneden rijden; omlaagrijden

Wiktionary Translations for afrijden:


Cross Translation:
FromToVia
afrijden ge sig iväg partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :