Dutch
Detailed Translations for afsnijden from Dutch to Swedish
afsnijden:
-
afsnijden (snijden)
Conjugations for afsnijden:
o.t.t.
- snijd af
- snijdt af
- snijdt af
- snijden af
- snijden af
- snijden af
o.v.t.
- sneed af
- sneed af
- sneed af
- sneden af
- sneden af
- sneden af
v.t.t.
- heb afgesneden
- hebt afgesneden
- heeft afgesneden
- hebben afgesneden
- hebben afgesneden
- hebben afgesneden
v.v.t.
- had afgesneden
- had afgesneden
- had afgesneden
- hadden afgesneden
- hadden afgesneden
- hadden afgesneden
o.t.t.t.
- zal afsnijden
- zult afsnijden
- zal afsnijden
- zullen afsnijden
- zullen afsnijden
- zullen afsnijden
o.v.t.t.
- zou afsnijden
- zou afsnijden
- zou afsnijden
- zouden afsnijden
- zouden afsnijden
- zouden afsnijden
diversen
- snijd af!
- snijdt af!
- afgesneden
- afsnijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afsnijden
Translation Matrix for afsnijden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
avskiljning | afsnijden | |
klippa | kei; klif; klip; rif; rock; rolsteen; scheer; steen; steile bodemverheffing; uitstekende rots | |
skära | sikkel; sikkeltje; snijding; snoeimes | |
utsöndring | afsnijden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
hugga | afsnijden; snijden | |
klippa | afsnijden; snijden | bewerken; doorponsen; een knippend geluid maken; met effect spelen; ponsen; stansen; tekst redigeren |
skära | afsnijden; snijden | doorknippen; een knippend geluid maken; houtsnijden; in hout schrijven; inhakken; inhouwen; kerven; maaien; met effect spelen; raspen; schaven; schuren; snerpen; snijwerk maken |
External Machine Translations: