Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afwateren:


Dutch

Detailed Translations for afwater from Dutch to Swedish

afwateren:

afwateren verbe (water af, watert af, waterde af, waterden af, afgewaterd)

  1. afwateren
    dränera; torrlägga
    • dränera verbe (dränerar, dränerade, dränerat)
    • torrlägga verbe (torrlägger, torrlade, torrlagt)

Conjugations for afwateren:

o.t.t.
  1. water af
  2. watert af
  3. watert af
  4. wateren af
  5. wateren af
  6. wateren af
o.v.t.
  1. waterde af
  2. waterde af
  3. waterde af
  4. waterden af
  5. waterden af
  6. waterden af
v.t.t.
  1. heb afgewaterd
  2. hebt afgewaterd
  3. heeft afgewaterd
  4. hebben afgewaterd
  5. hebben afgewaterd
  6. hebben afgewaterd
v.v.t.
  1. had afgewaterd
  2. had afgewaterd
  3. had afgewaterd
  4. hadden afgewaterd
  5. hadden afgewaterd
  6. hadden afgewaterd
o.t.t.t.
  1. zal afwateren
  2. zult afwateren
  3. zal afwateren
  4. zullen afwateren
  5. zullen afwateren
  6. zullen afwateren
o.v.t.t.
  1. zou afwateren
  2. zou afwateren
  3. zou afwateren
  4. zouden afwateren
  5. zouden afwateren
  6. zouden afwateren
diversen
  1. water af!
  2. watert af!
  3. afgewaterd
  4. afwaterende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afwateren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dränera afwateren
torrlägga afwateren