Dutch
Detailed Translations for bezeren from Dutch to Swedish
bezeren:
Conjugations for bezeren:
o.t.t.
- bezeer
- bezeert
- bezeert
- bezeren
- bezren
- bezeren
o.v.t.
- bezeerde
- bezeerde
- bezeerde
- bezeerden
- bezeerden
- bezeerden
v.t.t.
- heb bezeerd
- hebt bezeerd
- heeft bezeerd
- hebben bezeerd
- hebben bezeerd
- hebben bezeerd
v.v.t.
- had bezeerd
- had bezeerd
- had bezeerd
- hadden bezeerd
- hadden bezeerd
- hadden bezeerd
o.t.t.t.
- zal bezeren
- zult bezeren
- zal bezeren
- zullen bezeren
- zullen bezeren
- zullen bezeren
o.v.t.t.
- zou bezeren
- zou bezeren
- zou bezeren
- zouden bezeren
- zouden bezeren
- zouden bezeren
diversen
- bezeer!
- bezeert!
- bezeerd
- bezerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
skada | afbreuk; averij; belediging; benadeling; beschadigen; beschadiging; blessure; grief; het verliezen; krenking; kwetsen; kwetsuur; laster; letsel; nadeel; oneer; schade; schadepost; schande; smaad; verlies; verliespost; verwonding; wond | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
skada | bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden | aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; deren; duperen; folteren; knauwen; krenken; kwellen; kwetsen; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn voor; onteren; ontwijden; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; zeer doen |
såra | bezeren; blesseren; kwetsen; schaden; verwonden | beschadigen; grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; schaden; zeer doen |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
skada | helaas; jammer; jammer genoeg; sneu; spijtig |