Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. blameren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for blameren from Dutch to Swedish

blameren:

blameren verbe (blameer, blameert, blameerde, blameerden, geblameerd)

  1. blameren (schandaliseren)
    dra skam över
    • dra skam över verbe (drar skam över, drog skam över, dragit skam över)
  2. blameren (aanrekenen; beschuldigen; verwijten; )
    förebrå; klandra; vanära
    • förebrå verbe (förebrår, förebrådde, förebrått)
    • klandra verbe (klandrar, klandrade, klandrat)
    • vanära verbe (vanärar, vanärade, vanärat)
  3. blameren (iemand iets verwijten; beschuldigen; kwalijk nemen; )
    hysa agg till någon; klandra någon
    • hysa agg till någon verbe (hyser agg till någon, hyste agg till någon, hyst agg till någon)
    • klandra någon verbe (klandrar någon, klandrade någon, klandrat någon)

Conjugations for blameren:

o.t.t.
  1. blameer
  2. blameert
  3. blameert
  4. blameren
  5. blameren
  6. blameren
o.v.t.
  1. blameerde
  2. blameerde
  3. blameerde
  4. blameerden
  5. blameerden
  6. blameerden
v.t.t.
  1. heb geblameerd
  2. hebt geblameerd
  3. heeft geblameerd
  4. hebben geblameerd
  5. hebben geblameerd
  6. hebben geblameerd
v.v.t.
  1. had geblameerd
  2. had geblameerd
  3. had geblameerd
  4. hadden geblameerd
  5. hadden geblameerd
  6. hadden geblameerd
o.t.t.t.
  1. zal blameren
  2. zult blameren
  3. zal blameren
  4. zullen blameren
  5. zullen blameren
  6. zullen blameren
o.v.t.t.
  1. zou blameren
  2. zou blameren
  3. zou blameren
  4. zouden blameren
  5. zouden blameren
  6. zouden blameren
en verder
  1. ben geblameerd
  2. bent geblameerd
  3. is geblameerd
  4. zijn geblameerd
  5. zijn geblameerd
  6. zijn geblameerd
diversen
  1. blameer!
  2. blameert!
  3. geblameerd
  4. blamerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blameren:

NounRelated TranslationsOther Translations
vanära scandaleuze daad; schanddaad; schandelijke daad
VerbRelated TranslationsOther Translations
dra skam över blameren; schandaliseren
förebrå aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen
hysa agg till någon aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
klandra aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanklagen; aanmerken; aanrekenen; berispen; beschuldigen; betichten; hekelen; ten laste leggen; terechtwijzen; vermanen
klandra någon aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
vanära aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden dof maken

Wiktionary Translations for blameren:


Cross Translation:
FromToVia
blameren kompromettera kompromittieren — (transitiv) jemanden bloßstellen; in Verlegenheit bringen