Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. feestvieren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for feestvieren from Dutch to Swedish

feestvieren:

feestvieren verbe (vier feest, viert feest, vierde feest, vierden feest, feestgevierd)

  1. feestvieren (celebreren; vieren; feesten)
    fira; celebrera
    • fira verbe (firar, firade, firat)
    • celebrera verbe (celebrerar, celebrerade, celebrerat)

Conjugations for feestvieren:

o.t.t.
  1. vier feest
  2. viert feest
  3. viert feest
  4. vieren feest
  5. vieren feest
  6. vieren feest
o.v.t.
  1. vierde feest
  2. vierde feest
  3. vierde feest
  4. vierden feest
  5. vierden feest
  6. vierden feest
v.t.t.
  1. heb feestgevierd
  2. hebt feestgevierd
  3. heeft feestgevierd
  4. hebben feestgevierd
  5. hebben feestgevierd
  6. hebben feestgevierd
v.v.t.
  1. had feestgevierd
  2. had feestgevierd
  3. had feestgevierd
  4. hadden feestgevierd
  5. hadden feestgevierd
  6. hadden feestgevierd
o.t.t.t.
  1. zal feestvieren
  2. zult feestvieren
  3. zal feestvieren
  4. zullen feestvieren
  5. zullen feestvieren
  6. zullen feestvieren
o.v.t.t.
  1. zou feestvieren
  2. zou feestvieren
  3. zou feestvieren
  4. zouden feestvieren
  5. zouden feestvieren
  6. zouden feestvieren
diversen
  1. vier feest!
  2. viert feest!
  3. feestgevierd
  4. feestvierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for feestvieren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
celebrera celebreren; feesten; feestvieren; vieren
fira celebreren; feesten; feestvieren; vieren laten vieren; lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; vieren

Wiktionary Translations for feestvieren:


Cross Translation:
FromToVia
feestvieren festa; ha fest; kalasa fêtercélébrer une fête.