Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. flikker:
  2. flikkeren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for flikker from Dutch to Swedish

flikker:

flikker [de ~ (m)] nom

  1. de flikker (mietje; poot; nicht; homo)
    fikus; bög; homofil; homosexuell

Translation Matrix for flikker:

NounRelated TranslationsOther Translations
bög flikker; homo; mietje; nicht; poot homo; homofiel; homoseksueel
fikus flikker; homo; mietje; nicht; poot
homofil flikker; homo; mietje; nicht; poot
homosexuell flikker; homo; mietje; nicht; poot homo; homofiel; homoseksueel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
homosexuell homo; homofiel; homoseksueel; homosexueel

Related Words for "flikker":

  • flikkeren, flikkers, flikkertje, flikkertjes

Related Definitions for "flikker":

  1. mannelijke homoseksueel1
    • dat is een kroeg waar veel flikkers komen1

flikkeren:

flikkeren verbe (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)

  1. flikkeren (fonkelen; stralen; schijnen; )
    tindra; spraka; gnistra; spritta
    • tindra verbe (tindrar, tindrade, tindrat)
    • spraka verbe (sprakar, sprakade, sprakat)
    • gnistra verbe (gnistrar, gnistrade, gnistrat)
    • spritta verbe (spritter, spratt, spruttit)
  2. flikkeren (flakkeren; vlammen)
    låga; flamma
    • låga verbe (låger, lågde, lågt)
    • flamma verbe (flammar, flammade, flammat)
  3. flikkeren (tuimelen; vallen; kiepen; kieperen; kelderen)
    tumla
    • tumla verbe (tumlar, tumlade, tumlat)

Conjugations for flikkeren:

o.t.t.
  1. flikker
  2. flikkert
  3. flikkert
  4. flikkeren
  5. flikkeren
  6. flikkeren
o.v.t.
  1. flikkerde
  2. flikkerde
  3. flikkerde
  4. flikkerden
  5. flikkerden
  6. flikkerden
v.t.t.
  1. heb geflikkerd
  2. hebt geflikkerd
  3. heeft geflikkerd
  4. hebben geflikkerd
  5. hebben geflikkerd
  6. hebben geflikkerd
v.v.t.
  1. had geflikkerd
  2. had geflikkerd
  3. had geflikkerd
  4. hadden geflikkerd
  5. hadden geflikkerd
  6. hadden geflikkerd
o.t.t.t.
  1. zal flikkeren
  2. zult flikkeren
  3. zal flikkeren
  4. zullen flikkeren
  5. zullen flikkeren
  6. zullen flikkeren
o.v.t.t.
  1. zou flikkeren
  2. zou flikkeren
  3. zou flikkeren
  4. zouden flikkeren
  5. zouden flikkeren
  6. zouden flikkeren
diversen
  1. flikker!
  2. flikkert!
  3. geflikkerd
  4. flikkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

flikkeren [znw.] nom

  1. flikkeren

Translation Matrix for flikkeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
flamma flonkering; signaalvlam
flimmrande flikkeren
låga signaalvlam
tindra getintel; tinteling
VerbRelated TranslationsOther Translations
flamma flakkeren; flikkeren; vlammen flonkeren; vlammen; vlammen uitslaan; vonken schieten
gnistra flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glimmen; glinsteren; vonken schieten
låga flakkeren; flikkeren; vlammen
spraka flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flonkeren; knappen
spritta flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
tindra flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
tumla flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen spartelen

Related Words for "flikkeren":


Wiktionary Translations for flikkeren:


Cross Translation:
FromToVia
flikkeren vackla vacillerchanceler ; trembler ; n’être pas bien ferme.