Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. foeteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for foeteren from Dutch to Swedish

foeteren:

foeteren verbe (foeter, foetert, foeterde, foeterden, gefoeterd)

  1. foeteren
    klaga; muttra; knorra; morra lågt
    • klaga verbe (klagar, klagade, klagat)
    • muttra verbe (muttrar, muttrade, muttrat)
    • knorra verbe (knorrar, knorrade, knorrat)
    • morra lågt verbe (morrar lågt, morrade lågt, morrat lågt)

Conjugations for foeteren:

o.t.t.
  1. foeter
  2. foetert
  3. foetert
  4. foeteren
  5. foeteren
  6. foeteren
o.v.t.
  1. foeterde
  2. foeterde
  3. foeterde
  4. foeterden
  5. foeterden
  6. foeterden
v.t.t.
  1. heb gefoeterd
  2. hebt gefoeterd
  3. heeft gefoeterd
  4. hebben gefoeterd
  5. hebben gefoeterd
  6. hebben gefoeterd
v.v.t.
  1. had gefoeterd
  2. had gefoeterd
  3. had gefoeterd
  4. hadden gefoeterd
  5. hadden gefoeterd
  6. hadden gefoeterd
o.t.t.t.
  1. zal foeteren
  2. zult foeteren
  3. zal foeteren
  4. zullen foeteren
  5. zullen foeteren
  6. zullen foeteren
o.v.t.t.
  1. zou foeteren
  2. zou foeteren
  3. zou foeteren
  4. zouden foeteren
  5. zouden foeteren
  6. zouden foeteren
diversen
  1. foeter!
  2. foetert!
  3. gefoeterd
  4. foeterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for foeteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
knorra geknor
VerbRelated TranslationsOther Translations
klaga foeteren bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; eisen; huilen; jammeren; jeremiëren; kankeren; kermen; klagen; knorren; knorrend geluid maken; protesteren; reclameren; rouwklagen; sakkeren; schreien; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren; uitgieren; weeklagen; zeuren
knorra foeteren brommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren
morra lågt foeteren
muttra foeteren protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren

Wiktionary Translations for foeteren:


Cross Translation:
FromToVia
foeteren gnälla meckern — sich (oft) gehässig, aber nicht aggressiv beschweren; etwas bekritteln
foeteren skälla schimpfen — (intransitiv) einer anderen Person seinen Ärger über diese kund tun