Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gelijken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gelijken from Dutch to Swedish

gelijken:

gelijken [de ~] nom, pluriel

  1. de gelijken

gelijken verbe (gelijk, gelijkt, geleek, geleken, geleken)

  1. gelijken (lijken op; gelijkenis vertonen met)
    likna
    • likna verbe (liknar, liknade, liknat)

Conjugations for gelijken:

o.t.t.
  1. gelijk
  2. gelijkt
  3. gelijkt
  4. gelijken
  5. gelijken
  6. gelijken
o.v.t.
  1. geleek
  2. geleek
  3. geleek
  4. geleken
  5. geleken
  6. geleken
v.t.t.
  1. heb geleken
  2. hebt geleken
  3. heeft geleken
  4. hebben geleken
  5. hebben geleken
  6. hebben geleken
v.v.t.
  1. had geleken
  2. had geleken
  3. had geleken
  4. hadden geleken
  5. hadden geleken
  6. hadden geleken
o.t.t.t.
  1. zal gelijken
  2. zult gelijken
  3. zal gelijken
  4. zullen gelijken
  5. zullen gelijken
  6. zullen gelijken
o.v.t.t.
  1. zou gelijken
  2. zou gelijken
  3. zou gelijken
  4. zouden gelijken
  5. zouden gelijken
  6. zouden gelijken
diversen
  1. gelijk!
  2. gelijkt!
  3. geleken
  4. gelijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gelijken:

NounRelated TranslationsOther Translations
jämlikar gelijken
VerbRelated TranslationsOther Translations
likna gelijken; gelijkenis vertonen met; lijken op aanstaan; bevallen; conveniëren; overeenkomst vertonen; prettig vinden

Wiktionary Translations for gelijken:


Cross Translation:
FromToVia
gelijken likna resemble — to be like or similar to something else
gelijken likna ressembler — Avoir du rapport, de la conformité avec quelqu’un, avec quelque chose. (Sens général).