Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. harden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for harden from Dutch to Swedish

harden:

harden verbe (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)

  1. harden (stalen; uitharden)
    hårdna; härda
    • hårdna verbe (hårdnar, hårdnade, hårdnat)
    • härda verbe (härdar, härdade, härdat)
  2. harden (trainen; oefenen; coachen; bekwamen)
    träna; öva
    • träna verbe (tränar, tränade, tränat)
    • öva verbe (övar, övade, övat)
  3. harden (uithouden; dragen; volhouden; )
    bära; uthärda; stå ut med
    • bära verbe (bär, bar, burit)
    • uthärda verbe (uthärdar, uthärdade, uthärdat)
    • stå ut med verbe (står ut med, stod ut med, stått ut med)

Conjugations for harden:

o.t.t.
  1. hard
  2. hardt
  3. hardt
  4. harden
  5. harden
  6. harden
o.v.t.
  1. hardde
  2. hardde
  3. hardde
  4. hardden
  5. hardden
  6. hardden
v.t.t.
  1. ben gehard
  2. bent gehard
  3. is gehard
  4. zijn gehard
  5. zijn gehard
  6. zijn gehard
v.v.t.
  1. was gehard
  2. was gehard
  3. was gehard
  4. waren gehard
  5. waren gehard
  6. waren gehard
o.t.t.t.
  1. zal harden
  2. zult harden
  3. zal harden
  4. zullen harden
  5. zullen harden
  6. zullen harden
o.v.t.t.
  1. zou harden
  2. zou harden
  3. zou harden
  4. zouden harden
  5. zouden harden
  6. zouden harden
diversen
  1. hard!
  2. hardt!
  3. gehard
  4. hardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for harden:

NounRelated TranslationsOther Translations
göra härd emot bestand maken tegen; harden
göra tålig bestand maken tegen; harden
VerbRelated TranslationsOther Translations
bära doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aan hebben; dragen; dulden; gebukt gaan onder; iets transporteren; ondersteunen; rugsteunen; sjouwen; steunen; torsen; velen; verdragen; verstouwen; verstuwen; vervoeren; zeulen
härda harden; stalen; uitharden
hårdna harden; stalen; uitharden
stå ut med doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden aanleunen; aanvaarden; accepteren; voor lief nemen; welgevallen; zich laten gevallen; zich laten welgevallen
träna bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen africhten; bijbrengen; dier africhten; doceren; dresseren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen
uthärda doorstaan; dragen; dulden; harden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden doorleven; doormaken; doorstaan; dulden; velen; verdragen; verduren; verstouwen; verstuwen; verteren
öva bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen exerceren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; trainen

Related Definitions for "harden":

  1. hard worden1
    • stopverf moet harden voordat je het schildert1

Wiktionary Translations for harden:


Cross Translation:
FromToVia
harden stelna set — to solidify
harden stå sig soutenir — Se tenir debout, se tenir droit. (Sens général).