Dutch

Detailed Translations for inhouden from Dutch to Swedish

inhouden:

inhouden verbe (houd in, houdt in, hield in, hielden in, ingehouden)

  1. inhouden (behelzen)
    inkludera; inräkna; innefatta; räkna in
    • inkludera verbe (inkluderar, inkluderade, inkluderat)
    • inräkna verbe (inräknar, inräknade, inräknat)
    • innefatta verbe
    • räkna in verbe (räknar in, räknade in, räknat in)
  2. inhouden (bevatten)
    tillägga; addera
    • tillägga verbe (tillägger, tilla, tillaggt)
    • addera verbe (adderar, adderade, adderat)
  3. inhouden (betekenen; neerkomen op)
    betyda
    • betyda verbe (betyder, betydde, betytt)
  4. inhouden (in mindering brengen; verrekenen; aftrekken; afhouden)
    dra av; dra ifrån
    • dra av verbe (drar av, drog av, dragit av)
    • dra ifrån verbe (drar ifrån, drog ifrån, dragit ifrån)
  5. inhouden (rustig blijven; inslikken; beheersen)
    hålla sig lugn; behålla sitt lugn
  6. inhouden (geen afstand doen van; houden; achterhouden)
    återhålla; lägga band på; hindra; avhålla från
    • återhålla verbe (återhåller, återhöll, återhållit)
    • lägga band på verbe (lägger band på, lade band på, lagt band på)
    • hindra verbe (hindrar, hindrade, hindrat)
    • avhålla från verbe (avhåller från, avhöll från, avhållit från)
  7. inhouden (blijven staan; stoppen; stilstaan; stilhouden)
    stå stilla
    • stå stilla verbe (står stilla, stod stilla, stått stilla)

Conjugations for inhouden:

o.t.t.
  1. houd in
  2. houdt in
  3. houdt in
  4. houden in
  5. houden in
  6. houden in
o.v.t.
  1. hield in
  2. hield in
  3. hield in
  4. hielden in
  5. hielden in
  6. hielden in
v.t.t.
  1. heb ingehouden
  2. hebt ingehouden
  3. heeft ingehouden
  4. hebben ingehouden
  5. hebben ingehouden
  6. hebben ingehouden
v.v.t.
  1. had ingehouden
  2. had ingehouden
  3. had ingehouden
  4. hadden ingehouden
  5. hadden ingehouden
  6. hadden ingehouden
o.t.t.t.
  1. zal inhouden
  2. zult inhouden
  3. zal inhouden
  4. zullen inhouden
  5. zullen inhouden
  6. zullen inhouden
o.v.t.t.
  1. zou inhouden
  2. zou inhouden
  3. zou inhouden
  4. zouden inhouden
  5. zouden inhouden
  6. zouden inhouden
en verder
  1. ben ingehouden
  2. bent ingehouden
  3. is ingehouden
  4. zijn ingehouden
  5. zijn ingehouden
  6. zijn ingehouden
diversen
  1. houd in!
  2. houdt in!
  3. ingehouden
  4. inhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inhouden [het ~] nom

  1. het inhouden (behelzen)

Translation Matrix for inhouden:

NounRelated TranslationsOther Translations
innehåll behelzen; inhouden aanbevolen inhoud; betekenis; capaciteit; grootte in de ruimte; inhoud; inhoudsruimte; onderwerp; strekking; subject; tendens; thema; thema van een boek; volume; waarmee iets gevuld is; wat ergens in zit
omfattande behelzen; inhouden uitgebreidheid; uitgestrektheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
addera bevatten; inhouden bijrekenen; bijtellen; erbij doen; erbij tellen; optellen; samenschikken; toevoegen; voegen
avhålla från achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden
behålla sitt lugn beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven
betyda betekenen; inhouden; neerkomen op beduiden
dra av afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen afrukken; afscheuren; aftrekken; getallen van elkaar aftrekken
dra ifrån afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen
hindra achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden afbreken; afhouden; belemmeren; beletten; beteugelen; doen mislukken; doen ophouden; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een stokje steken voor; ervanaf houden; hinderen; onderbreken; onmogelijk maken; storen; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; voorkomen; voorkómen; weerhouden
hålla sig lugn beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven
inkludera behelzen; inhouden binnenwerpen; erbij rekenen; meerekenen; meetellen
innefatta behelzen; inhouden
inräkna behelzen; inhouden
lägga band på achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden beheersen; beteugelen; intomen
räkna in behelzen; inhouden meerekenen; meetellen
stå stilla blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen stilstaan; tot stilstand komen
tillägga bevatten; inhouden annexeren; erbij doen; inlijven; overnemen; toeschrijven; toevoegen; voegen
återhålla achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden beteugelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
omfattande groots; grootschalig; grootscheeps; uitvoerig; veelomvattend

Synonyms for "inhouden":


Antonyms for "inhouden":


Related Definitions for "inhouden":

  1. je beheersen, niets zeggen, terwijl je dat graag zou willen1
    • ik werd erg boos, maar ik hield me in!1
  2. het niet uitbetalen1
    • ik houd voor straf een tientje van je zakgeld in1
  3. iets betekenen1
    • wat houdt dat plan van hem precies in?1

Wiktionary Translations for inhouden:


Cross Translation:
FromToVia
inhouden innehålla contain — To hold inside
inhouden implicera imply — to have as a consequence
inhouden instänga; inspärra; sluta sig; innehålla; innefatta; sammanfatta; begränsa renfermerenfermer de nouveau.