Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. inrekenen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inrekenen from Dutch to Swedish

inrekenen:

inrekenen verbe (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)

  1. inrekenen (arresteren; aanhouden; gevangennemen; oppakken)
    arrestera; fånga; gripa
    • arrestera verbe (arresterar, arresterade, arresterat)
    • fånga verbe (fångar, fångade, fångat)
    • gripa verbe (griper, grep, gripit)
  2. inrekenen (gevangennemen; aanhouden; vatten; )
    tillfångata
    • tillfångata verbe (tillfångatar, tillfångatade, tillfångatat)

Conjugations for inrekenen:

o.t.t.
  1. reken in
  2. rekent in
  3. rekent in
  4. rekenen in
  5. rekenen in
  6. rekenen in
o.v.t.
  1. rekende in
  2. rekende in
  3. rekende in
  4. rekenden in
  5. rekenden in
  6. rekenden in
v.t.t.
  1. heb ingerekend
  2. hebt ingerekend
  3. heeft ingerekend
  4. hebben ingerekend
  5. hebben ingerekend
  6. hebben ingerekend
v.v.t.
  1. had ingerekend
  2. had ingerekend
  3. had ingerekend
  4. hadden ingerekend
  5. hadden ingerekend
  6. hadden ingerekend
o.t.t.t.
  1. zal inrekenen
  2. zult inrekenen
  3. zal inrekenen
  4. zullen inrekenen
  5. zullen inrekenen
  6. zullen inrekenen
o.v.t.t.
  1. zou inrekenen
  2. zou inrekenen
  3. zou inrekenen
  4. zouden inrekenen
  5. zouden inrekenen
  6. zouden inrekenen
en verder
  1. is ingerekend
diversen
  1. reken in!
  2. rekent in!
  3. ingerekend
  4. inrekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inrekenen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
arrestera aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken
fånga aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; betrappen; buitmaken; grijpen; heroveren; inpakken; inpalmen; klauwen; naar zich toe trekken; opvangen; pakken; snappen; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen
gripa aanhouden; arresteren; gevangennemen; inrekenen; oppakken buitmaken; grijpen; iets bemachtigen; klauwen; pakken; te pakken krijgen; vangen; vatten; verkrijgen; verstrikken
tillfångata aanhouden; arresteren; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vatten

Wiktionary Translations for inrekenen:


Cross Translation:
FromToVia
inrekenen anhålla; arrestera; häkta arrêter — À trier