Summary
Dutch
Detailed Translations for knor from Dutch to Swedish
knor:
Translation Matrix for knor:
Noun | Related Translations | Other Translations |
grymtning | knor | grauw; grom; snauw |
Related Words for "knor":
knor form of knorren:
-
knorren (knorrend geluid maken)
-
knorren (ronken; snorren; zagen)
Conjugations for knorren:
o.t.t.
- knor
- knort
- knort
- knorren
- knorren
- knorren
o.v.t.
- knorde
- knorde
- knorde
- knorden
- knorden
- knorden
v.t.t.
- heb geknord
- hebt geknord
- heeft geknord
- hebben geknord
- hebben geknord
- hebben geknord
v.v.t.
- had geknord
- had geknord
- had geknord
- hadden geknord
- hadden geknord
- hadden geknord
o.t.t.t.
- zal knorren
- zult knorren
- zal knorren
- zullen knorren
- zullen knorren
- zullen knorren
o.v.t.t.
- zou knorren
- zou knorren
- zou knorren
- zouden knorren
- zouden knorren
- zouden knorren
diversen
- knor!
- knort!
- geknord
- knorrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for knorren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
knorra | geknor | |
snarka | snurken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
brumma | knorren; knorrend geluid maken | dreinen; drenzen; dwingend huilen; grauwen; jengelen; snauwen; zoeven |
klaga | knorren; knorrend geluid maken | bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; eisen; foeteren; huilen; jammeren; jeremiëren; kankeren; kermen; klagen; protesteren; reclameren; rouwklagen; sakkeren; schreien; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren; uitgieren; weeklagen; zeuren |
knorra | knorren; knorrend geluid maken | brommen; foeteren; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren |
knota | knorren; knorrend geluid maken | kankeren; sakkeren; zeuren; zich beklagen |
kurra | knorren; knorrend geluid maken | |
snarka | knorren; ronken; snorren; zagen | snurken |