Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. knotten:
  2. knot:


Dutch

Detailed Translations for knotten from Dutch to Swedish

knotten:

knotten verbe (knot, knotte, knotten, geknot)

  1. knotten
    topphugga; toppa
    • topphugga verbe (topphugger, topphögg, topphuggit)
    • toppa verbe (toppar, toppade, toppat)

Conjugations for knotten:

o.t.t.
  1. knot
  2. knot
  3. knot
  4. knotten
  5. knotten
  6. knotten
o.v.t.
  1. knotte
  2. knotte
  3. knotte
  4. knotten
  5. knotten
  6. knotten
v.t.t.
  1. heb geknot
  2. hebt geknot
  3. heeft geknot
  4. hebben geknot
  5. hebben geknot
  6. hebben geknot
v.v.t.
  1. had geknot
  2. had geknot
  3. had geknot
  4. hadden geknot
  5. hadden geknot
  6. hadden geknot
o.t.t.t.
  1. zal knotten
  2. zult knotten
  3. zal knotten
  4. zullen knotten
  5. zullen knotten
  6. zullen knotten
o.v.t.t.
  1. zou knotten
  2. zou knotten
  3. zou knotten
  4. zouden knotten
  5. zouden knotten
  6. zouden knotten
diversen
  1. knot!
  2. knot!
  3. geknot
  4. knottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for knotten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
toppa knotten
topphugga knotten

Related Words for "knotten":


knot:

knot [de ~ (m)] nom

  1. de knot (streng garen)
    knut
  2. de knot (knotje haar)
    hårknut
  3. de knot (wrong; knoedel; vlecht; )
    knut; hårknut

Translation Matrix for knot:

NounRelated TranslationsOther Translations
hårknut haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; knotje haar; vlecht; wrong pluk haar; toet
knut haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; streng garen; vlecht; wrong schuifknoop; strik

Related Words for "knot":