Dutch
Detailed Translations for lossen from Dutch to Swedish
lossen:
-
lossen (iets uitladen; ontladen; afladen)
-
lossen (uitladen)
Conjugations for lossen:
o.t.t.
- los
- lost
- lost
- lossen
- lossen
- lossen
o.v.t.
- loste
- loste
- loste
- losten
- losten
- losten
v.t.t.
- heb gelost
- hebt gelost
- heeft gelost
- hebben gelost
- hebben gelost
- hebben gelost
v.v.t.
- had gelost
- had gelost
- had gelost
- hadden gelost
- hadden gelost
- hadden gelost
o.t.t.t.
- zal lossen
- zult lossen
- zal lossen
- zullen lossen
- zullen lossen
- zullen lossen
o.v.t.t.
- zou lossen
- zou lossen
- zou lossen
- zouden lossen
- zouden lossen
- zouden lossen
en verder
- ben gelost
- bent gelost
- is gelost
- zijn gelost
- zijn gelost
- zijn gelost
diversen
- los!
- lost!
- gelost
- lossend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for lossen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
urlastning | afladen; lossen; uitladen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ladda ur | lossen; uitladen | |
last ur | afladen; iets uitladen; lossen; ontladen | |
lasta av | lossen; uitladen | van gewicht ontdoen; verlichten |
Related Definitions for "lossen":
External Machine Translations: