Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. luwen:


Dutch

Detailed Translations for luwen from Dutch to Swedish

luwen:

luwen verbe (luw, luwt, luwde, luwden, geluwd)

  1. luwen (tot bedaren komen; uitwoeden; wegsterven; verflauwen)
    lugna ned
    • lugna ned verbe (lugnar ned, lugnade ned, lugnat ned)

Conjugations for luwen:

o.t.t.
  1. luw
  2. luwt
  3. luwt
  4. luwen
  5. luwen
  6. luwen
o.v.t.
  1. luwde
  2. luwde
  3. luwde
  4. luwden
  5. luwden
  6. luwden
v.t.t.
  1. ben geluwd
  2. bent geluwd
  3. is geluwd
  4. zijn geluwd
  5. zijn geluwd
  6. zijn geluwd
v.v.t.
  1. was geluwd
  2. was geluwd
  3. was geluwd
  4. waren geluwd
  5. waren geluwd
  6. waren geluwd
o.t.t.t.
  1. zal luwen
  2. zult luwen
  3. zal luwen
  4. zullen luwen
  5. zullen luwen
  6. zullen luwen
o.v.t.t.
  1. zou luwen
  2. zou luwen
  3. zou luwen
  4. zouden luwen
  5. zouden luwen
  6. zouden luwen
diversen
  1. luw!
  2. luwt!
  3. geluwd
  4. luwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for luwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
lugna ned luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven pacificeren