Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. nuttigen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for nuttigen from Dutch to Swedish

nuttigen:

nuttigen verbe (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)

  1. nuttigen (verorberen; consumeren; vreten; )
    förbruka; konsumera
    • förbruka verbe (förbrukar, förbrukade, förbrukat)
    • konsumera verbe (konsumerar, konsumerade, konsumerat)
  2. nuttigen (eten; consumeren; gebruiken; )
    få något att äta
    • få något att äta verbe (får något att äta, fick något att äta, fått något att äta)
  3. nuttigen (verschalken)
    snabbt klara av; snabbt få ur händerna

Conjugations for nuttigen:

o.t.t.
  1. nuttig
  2. nuttigt
  3. nuttigt
  4. nuttigen
  5. nuttigen
  6. nuttigen
o.v.t.
  1. nuttigde
  2. nuttigde
  3. nuttigde
  4. nuttigden
  5. nuttigden
  6. nuttigden
v.t.t.
  1. heb genuttigd
  2. hebt genuttigd
  3. heeft genuttigd
  4. hebben genuttigd
  5. hebben genuttigd
  6. hebben genuttigd
v.v.t.
  1. had genuttigd
  2. had genuttigd
  3. had genuttigd
  4. hadden genuttigd
  5. hadden genuttigd
  6. hadden genuttigd
o.t.t.t.
  1. zal nuttigen
  2. zult nuttigen
  3. zal nuttigen
  4. zullen nuttigen
  5. zullen nuttigen
  6. zullen nuttigen
o.v.t.t.
  1. zou nuttigen
  2. zou nuttigen
  3. zou nuttigen
  4. zouden nuttigen
  5. zouden nuttigen
  6. zouden nuttigen
en verder
  1. is genuuttigd
  2. zijn genuttigd
diversen
  1. nuttig!
  2. nuttigt!
  3. genuttigd
  4. nuttigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nuttigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
få något att äta consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
förbruka bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen doorjagen; opmaken; verbruiken; verdoen; verspillen; wegslijten
konsumera bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; gebruiken; opeten; opvreten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verteren; vreten
snabbt få ur händerna nuttigen; verschalken
snabbt klara av nuttigen; verschalken

Wiktionary Translations for nuttigen:


Cross Translation:
FromToVia
nuttigen spisa; äta mangermâcher et avaler un aliment dans le but de se nourrir.