Dutch
Detailed Translations for offeren from Dutch to Swedish
offeren:
-
offeren
Conjugations for offeren:
o.t.t.
- offer
- offert
- offert
- offeren
- offeren
- offeren
o.v.t.
- offerde
- offerde
- offerde
- offerden
- offerden
- offerden
v.t.t.
- heb geofferd
- hebt geofferd
- heeft geofferd
- hebben geofferd
- hebben geofferd
- hebben geofferd
v.v.t.
- had geofferd
- had geofferd
- had geofferd
- hadden geofferd
- hadden geofferd
- hadden geofferd
o.t.t.t.
- zal offeren
- zult offeren
- zal offeren
- zullen offeren
- zullen offeren
- zullen offeren
o.v.t.t.
- zou offeren
- zou offeren
- zou offeren
- zouden offeren
- zouden offeren
- zouden offeren
en verder
- ben geofferd
- bent geofferd
- is geofferd
- zijn geofferd
- zijn geofferd
- zijn geofferd
diversen
- offer!
- offert!
- geofferd
- offerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for offeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
offra | offeren | heiligschennis; ontheiliging; sacrilege |
Verb | Related Translations | Other Translations |
offra | offeren | opgeven; opofferen; prijsgeven |
Related Words for "offeren":
Wiktionary Translations for offeren:
offer:
-
het offer (offerande)
-
het offer (opoffering)
Translation Matrix for offer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
offer | offer; offerande | aanbieding; aanbod; benadeelde; dupe; gedupeerde; lul; offerte; pineut; sigaar |
offrande | offer; opoffering | |
uppoffring | offer; opoffering |