Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. onderricht:
  2. onderrichten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for onderricht from Dutch to Swedish

onderricht:

onderricht [het ~] nom

  1. het onderricht (cursus; onderwijs; les; onderrichting)
    kurs; lärande; instruction; lektion
  2. het onderricht (onderwijs; les; instructie; lering; onderrichting)
    undervisning; lektion; läxa

Translation Matrix for onderricht:

NounRelated TranslationsOther Translations
instruction cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs
kurs cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs besturing; cursus; gedrag; houding; koers; koersnotering; kursus; leergang; leiding; plan; richting; rijrichting; route; studie
lektion cursus; instructie; lering; les; onderricht; onderrichting; onderwijs les; lesuur
lärande cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs aanleren; geleerdheid
läxa instructie; lering; les; onderricht; onderrichting; onderwijs
undervisning instructie; lering; les; onderricht; onderrichting; onderwijs aanwijzing; college; instructie; onderwijswezen; opleiding; scholing; schoolopleiding; universitaire les; voorschrift; vorming

Related Words for "onderricht":


Wiktionary Translations for onderricht:


Cross Translation:
FromToVia
onderricht undervisning Unterrichtmeist Singular: regelmäßige und planvolle Weitergabe von Wissen, Information und Fähigkeiten von einem oder mehren Lehrern an einen oder mehr Schüler
onderricht undervisning enseignementaction de transmettre des connaissances à un élève.

onderricht form of onderrichten:

onderrichten verbe (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)

  1. onderrichten (inlichten; voorlichten)
    instruera
    • instruera verbe (instruerar, instruerade, instruerat)
  2. onderrichten (onderwijzen; bijbrengen; doceren)
    träna; undervisa; lära ut; bibringa
    • träna verbe (tränar, tränade, tränat)
    • undervisa verbe (undervisar, undervisade, undervisat)
    • lära ut verbe (lär ut, lärde ut, lärt ut)
    • bibringa verbe (bibringar, bibringade, bibringat)

Conjugations for onderrichten:

o.t.t.
  1. onderricht
  2. onderricht
  3. onderricht
  4. onderrichten
  5. onderrichten
  6. onderrichten
o.v.t.
  1. onderrichtte
  2. onderrichtte
  3. onderrichtte
  4. onderrichtten
  5. onderrichtten
  6. onderrichtten
v.t.t.
  1. heb onderricht
  2. hebt onderricht
  3. heeft onderricht
  4. hebben onderricht
  5. hebben onderricht
  6. hebben onderricht
v.v.t.
  1. had onderricht
  2. had onderricht
  3. had onderricht
  4. hadden onderricht
  5. hadden onderricht
  6. hadden onderricht
o.t.t.t.
  1. zal onderrichten
  2. zult onderrichten
  3. zal onderrichten
  4. zullen onderrichten
  5. zullen onderrichten
  6. zullen onderrichten
o.v.t.t.
  1. zou onderrichten
  2. zou onderrichten
  3. zou onderrichten
  4. zouden onderrichten
  5. zouden onderrichten
  6. zouden onderrichten
diversen
  1. onderricht!
  2. onderricht!
  3. onderricht
  4. onderrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for onderrichten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bibringa bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen inscherpen
instruera inlichten; onderrichten; voorlichten inseinen; opleiden; scholen
lära ut bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen
träna bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen africhten; bekwamen; coachen; dier africhten; dresseren; harden; oefenen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen
undervisa bijbrengen; doceren; onderrichten; onderwijzen bijbrengen; leren; lesgeven; onderwijzen; opleiden; scholen

Related Words for "onderrichten":