Dutch
Detailed Translations for ontbinden from Dutch to Swedish
ontbinden:
-
ontbinden (uiteen doen gaan; opheffen)
-
ontbinden (wegrotten; rotten; vergaan; verrotten; verteren)
-
ontbinden (verbreken; beëindigen; afbreken; opheffen; stukmaken; verbrijzelen; forceren)
Conjugations for ontbinden:
o.t.t.
- ontbind
- ontbindt
- ontbindt
- ontbinden
- ontbinden
- ontbinden
o.v.t.
- ontbond
- ontbond
- ontbond
- ontbonden
- ontbonden
- ontbonden
v.t.t.
- heb ontbonden
- hebt ontbonden
- heeft ontbonden
- hebben ontbonden
- hebben ontbonden
- hebben ontbonden
v.v.t.
- had ontbonden
- had ontbonden
- had ontbonden
- hadden ontbonden
- hadden ontbonden
- hadden ontbonden
o.t.t.t.
- zal ontbinden
- zult ontbinden
- zal ontbinden
- zullen ontbinden
- zullen ontbinden
- zullen ontbinden
o.v.t.t.
- zou ontbinden
- zou ontbinden
- zou ontbinden
- zouden ontbinden
- zouden ontbinden
- zouden ontbinden
en verder
- is ontbonden
- zijn ontbonden
diversen
- ontbind!
- ontbindt!
- ontbonden
- ontbindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ontbinden (uiteen halen)
Translation Matrix for ontbinden:
Wiktionary Translations for ontbinden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontbinden | → upplösa | ↔ disband — to break up or cause to cease to exist |
• ontbinden | → avskaffa; upphäva | ↔ abroger — Rendre nul. principalement en parlant de lois, de coutumes |
• ontbinden | → arbeställa; annullera | ↔ annuler — rendre nul. |
• ontbinden | → arbeställa; utplåna | ↔ supprimer — Traductions à trier suivant le sens |