Dutch
Detailed Translations for ontharden from Dutch to Swedish
ontharden:
-
ontharden (verweken; zachtmaken)
-
ontharden (week maken; weken; verweken; zachtmaken; in de week zetten)
Conjugations for ontharden:
o.t.t.
- onthard
- onthardt
- onthardt
- ontharden
- ontharden
- ontharden
o.v.t.
- onthardde
- onthardde
- onthardde
- onthardden
- onthardden
- onthardden
v.t.t.
- heb onthard
- hebt onthard
- heeft onthard
- hebben onthard
- hebben onthard
- hebben onthard
v.v.t.
- had onthard
- had onthard
- had onthard
- hadden onthard
- hadden onthard
- hadden onthard
o.t.t.t.
- zal ontharden
- zult ontharden
- zal ontharden
- zullen ontharden
- zullen ontharden
- zullen ontharden
o.v.t.t.
- zou ontharden
- zou ontharden
- zou ontharden
- zouden ontharden
- zouden ontharden
- zouden ontharden
en verder
- is onthard
diversen
- onthard!
- onthardt!
- onthard
- onthardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontharden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
blöta igenom | in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken | doorweken; inweken |
låta blöta igenom | in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken | |
mjuka upp | ontharden; verweken; zachtmaken | vertederen |
External Machine Translations: