Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ontregelen:


Dutch

Detailed Translations for ontregelen from Dutch to Swedish

ontregelen:

ontregelen verbe (ontregel, ontregelt, ontregelde, ontregelden, ontregeld)

  1. ontregelen (overhoophalen)
    blanda ihop
    • blanda ihop verbe (blandar ihop, blandade ihop, blandat ihop)

Conjugations for ontregelen:

o.t.t.
  1. ontregel
  2. ontregelt
  3. ontregelt
  4. ontregelen
  5. ontregelen
  6. ontregelen
o.v.t.
  1. ontregelde
  2. ontregelde
  3. ontregelde
  4. ontregelden
  5. ontregelden
  6. ontregelden
v.t.t.
  1. ben ontregeld
  2. bent ontregeld
  3. is ontregeld
  4. zijn ontregeld
  5. zijn ontregeld
  6. zijn ontregeld
v.v.t.
  1. was ontregeld
  2. was ontregeld
  3. was ontregeld
  4. waren ontregeld
  5. waren ontregeld
  6. waren ontregeld
o.t.t.t.
  1. zal ontregelen
  2. zult ontregelen
  3. zal ontregelen
  4. zullen ontregelen
  5. zullen ontregelen
  6. zullen ontregelen
o.v.t.t.
  1. zou ontregelen
  2. zou ontregelen
  3. zou ontregelen
  4. zouden ontregelen
  5. zouden ontregelen
  6. zouden ontregelen
en verder
  1. heb ontregeld
  2. hebt ontregeld
  3. heeft ontregeld
  4. hebben ontregeld
  5. hebben ontregeld
  6. hebben ontregeld
diversen
  1. ontregel!
  2. ontregelt!
  3. ontregeld
  4. ontregelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontregelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
blanda ihop ontregelen; overhoophalen door elkaar geraken; door elkaar raken; dooreengooien; dooreenwerpen; in de war raken; met elkaar verwarren; van de kaart raken; van zijn stuk raken; verwisselen