Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ontsporen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontsporen from Dutch to Swedish

ontsporen:

ontsporen verbe (ontspoor, ontspoort, ontspoorde, ontspoorden, ontspoord)

  1. ontsporen (uit het spoor raken; derailleren)
    spåra ur
    • spåra ur verbe (spårar ur, spårade ur, spårat ur)
  2. ontsporen (het spoor bijster raken)
    vara på fel spår

Conjugations for ontsporen:

o.t.t.
  1. ontspoor
  2. ontspoort
  3. ontspoort
  4. ontsporen
  5. ontsporen
  6. ontsporen
o.v.t.
  1. ontspoorde
  2. ontspoorde
  3. ontspoorde
  4. ontspoorden
  5. ontspoorden
  6. ontspoorden
v.t.t.
  1. ben ontspoord
  2. bent ontspoord
  3. is ontspoord
  4. zijn ontspoord
  5. zijn ontspoord
  6. zijn ontspoord
v.v.t.
  1. was ontspoord
  2. was ontspoord
  3. was ontspoord
  4. waren ontspoord
  5. waren ontspoord
  6. waren ontspoord
o.t.t.t.
  1. zal ontsporen
  2. zult ontsporen
  3. zal ontsporen
  4. zullen ontsporen
  5. zullen ontsporen
  6. zullen ontsporen
o.v.t.t.
  1. zou ontsporen
  2. zou ontsporen
  3. zou ontsporen
  4. zouden ontsporen
  5. zouden ontsporen
  6. zouden ontsporen
diversen
  1. ontspoor!
  2. ontspoort!
  3. ontspoord
  4. ontsporend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontsporen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
spåra ur derailleren; ontsporen; uit het spoor raken
vara på fel spår het spoor bijster raken; ontsporen

Wiktionary Translations for ontsporen:


Cross Translation:
FromToVia
ontsporen spåra ur entgleisen — aus den Gleisen springen