Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. onttakelen:


Dutch

Detailed Translations for onttakelen from Dutch to Swedish

onttakelen:

onttakelen [znw.] nom

  1. onttakelen (aftuigen)

onttakelen verbe (onttakel, onttakelt, onttakelde, onttakelden, onttakeld)

  1. onttakelen (demonteren; uit elkaar halen; ontmantelen; uit elkaar nemen; uiteen nemen)
    demontera; plocka isär; montera ner; ta isär
    • demontera verbe (demonterar, demonterade, demonterat)
    • plocka isär verbe (plockar isär, plockade isär, plockat isär)
    • montera ner verbe (monterar ner, monterade ner, monterat ner)
    • ta isär verbe (tar isär, tog isär, tagit isär)

Conjugations for onttakelen:

o.t.t.
  1. onttakel
  2. onttakelt
  3. onttakelt
  4. onttakelen
  5. onttakelen
  6. onttakelen
o.v.t.
  1. onttakelde
  2. onttakelde
  3. onttakelde
  4. onttakelden
  5. onttakelden
  6. onttakelden
v.t.t.
  1. heb onttakeld
  2. hebt onttakeld
  3. heeft onttakeld
  4. hebben onttakeld
  5. hebben onttakeld
  6. hebben onttakeld
v.v.t.
  1. had onttakeld
  2. had onttakeld
  3. had onttakeld
  4. hadden onttakeld
  5. hadden onttakeld
  6. hadden onttakeld
o.t.t.t.
  1. zal onttakelen
  2. zult onttakelen
  3. zal onttakelen
  4. zullen onttakelen
  5. zullen onttakelen
  6. zullen onttakelen
o.v.t.t.
  1. zou onttakelen
  2. zou onttakelen
  3. zou onttakelen
  4. zouden onttakelen
  5. zouden onttakelen
  6. zouden onttakelen
en verder
  1. ben onttakeld
  2. bent onttakeld
  3. is onttakeld
  4. zijn onttakeld
  5. zijn onttakeld
  6. zijn onttakeld
diversen
  1. onttakel!
  2. onttakelt!
  3. onttakeld
  4. onttakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for onttakelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ta isär aftuigen; onttakelen demontage; ontmanteling; uiteenname; verbloeming
VerbRelated TranslationsOther Translations
demontera demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen ontkoppelen
montera ner demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
plocka isär demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
ta isär demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen anatomiseren; ontleden; uit elkaar nemen