Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. opbeurend:
  2. opbeuren:


Dutch

Detailed Translations for opbeurend from Dutch to Swedish

opbeurend:

opbeurend adj

  1. opbeurend (opvrolijkend)

Translation Matrix for opbeurend:

NounRelated TranslationsOther Translations
uppmuntrande opmonteringen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
uppmuntrande opbeurend; opvrolijkend aanmoedigend; bemoedigend; hartsterkend; hartversterkend; komaan; opwekkend

opbeurend form of opbeuren:

opbeuren verbe (beur op, beurt op, beurde op, beurden op, opgebeurd)

  1. opbeuren (bemoedigen)
    uppmuntra
    • uppmuntra verbe (uppmuntrar, uppmuntrade, uppmuntrat)
  2. opbeuren (troosten; ondersteunen; bemoedigen; vertroosten)
    trösta; lugna
    • trösta verbe (tröstar, tröstade, tröstat)
    • lugna verbe (lugnar, lugnade, lugnat)

Conjugations for opbeuren:

o.t.t.
  1. beur op
  2. beurt op
  3. beurt op
  4. beuren op
  5. beuren op
  6. beuren op
o.v.t.
  1. beurde op
  2. beurde op
  3. beurde op
  4. beurden op
  5. beurden op
  6. beurden op
v.t.t.
  1. heb opgebeurd
  2. hebt opgebeurd
  3. heeft opgebeurd
  4. hebben opgebeurd
  5. hebben opgebeurd
  6. hebben opgebeurd
v.v.t.
  1. had opgebeurd
  2. had opgebeurd
  3. had opgebeurd
  4. hadden opgebeurd
  5. hadden opgebeurd
  6. hadden opgebeurd
o.t.t.t.
  1. zal opbeuren
  2. zult opbeuren
  3. zal opbeuren
  4. zullen opbeuren
  5. zullen opbeuren
  6. zullen opbeuren
o.v.t.t.
  1. zou opbeuren
  2. zou opbeuren
  3. zou opbeuren
  4. zouden opbeuren
  5. zouden opbeuren
  6. zouden opbeuren
en verder
  1. ben opgebeurd
  2. bent opgebeurd
  3. is opgebeurd
  4. zijn opgebeurd
  5. zijn opgebeurd
  6. zijn opgebeurd
diversen
  1. beur op!
  2. beurt op!
  3. opgebeurd
  4. opbeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opbeuren:

NounRelated TranslationsOther Translations
trösta soelaas
uppmuntra bemoedigingen
VerbRelated TranslationsOther Translations
lugna bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten bedaren; doodzwijgen; geruststellen; kalmeren; opluchten; sussen; tot kalmte manen; volkomen negeren
trösta bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten
uppmuntra bemoedigen; opbeuren aanmoedigen; aanvuren; aanzetten tot; bejubelen; bemoedigen; bezielen; blij maken; geruststellen; iemand begunstigen; instigeren; moed inspreken; motiveren; opfleuren; opmonteren; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; verkwikken; voorschuiven; voortrekken; vrolijker worden
ModifierRelated TranslationsOther Translations
uppmuntra opgekikkerd; opgeknapt