Dutch
Detailed Translations for opwellen from Dutch to Swedish
opwellen:
-
opwellen (opborrelen)
-
opwellen (in het hoofd opkomen)
Conjugations for opwellen:
o.t.t.
- wel op
- welt op
- welt op
- wellen op
- wellen op
- wellen op
o.v.t.
- welde op
- welde op
- welde op
- welden op
- welden op
- welden op
v.t.t.
- ben opgeweld
- bent opgeweld
- is opgeweld
- zijn opgeweld
- zijn opgeweld
- zijn opgeweld
v.v.t.
- was opgeweld
- was opgeweld
- was opgeweld
- waren opgeweld
- waren opgeweld
- waren opgeweld
o.t.t.t.
- zal opwellen
- zult opwellen
- zal opwellen
- zullen opwellen
- zullen opwellen
- zullen opwellen
o.v.t.t.
- zou opwellen
- zou opwellen
- zou opwellen
- zouden opwellen
- zouden opwellen
- zouden opwellen
diversen
- wel op!
- welt op!
- opgeweld
- opwellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opwellen
Translation Matrix for opwellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
uppvällande | opwellen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bubbla upp | opborrelen; opwellen | |
komma på | in het hoofd opkomen; opwellen | achterhalen; te weten komen |
komma upp | in het hoofd opkomen; opwellen | aanwassen; bovenkomen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogkomen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen |