Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. overval:
  2. overvallen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for overval from Dutch to Swedish

overval:

overval [de ~ (m)] nom

  1. de overval
    rån; överfall; rånöverfall

Translation Matrix for overval:

NounRelated TranslationsOther Translations
rån overval beroving; ouwel; roof; roofoverval
rånöverfall overval
överfall overval aanrandingen; roofoverval

Related Words for "overval":


Related Definitions for "overval":

  1. onverwachte aanval1
    • er is een overval gepleegd op de benzinepomp1

overval form of overvallen:

overvallen verbe (overval, overvalt, overviel, overvielen, overvallen)

  1. overvallen (attaqueren; aanvallen; bestormen)
    angripa; storma; attackera; anfalla
    • angripa verbe (angriper, angrep, angripit)
    • storma verbe (stormar, stormade, stormat)
    • attackera verbe (attackerar, attackerade, attackerat)
    • anfalla verbe (anfaller, anföll, anfallit)
  2. overvallen (overrompelen)
    överrumpla
    • överrumpla verbe (överrumplar, överrumplade, överrumplat)

Conjugations for overvallen:

o.t.t.
  1. overval
  2. overvalt
  3. overvalt
  4. overvallen
  5. overvallen
  6. overvallen
o.v.t.
  1. overviel
  2. overviel
  3. overviel
  4. overvielen
  5. overvielen
  6. overvielen
v.t.t.
  1. heb overvallen
  2. hebt overvallen
  3. heeft overvallen
  4. hebben overvallen
  5. hebben overvallen
  6. hebben overvallen
v.v.t.
  1. had overvallen
  2. had overvallen
  3. had overvallen
  4. hadden overvallen
  5. hadden overvallen
  6. hadden overvallen
o.t.t.t.
  1. zal overvallen
  2. zult overvallen
  3. zal overvallen
  4. zullen overvallen
  5. zullen overvallen
  6. zullen overvallen
o.v.t.t.
  1. zou overvallen
  2. zou overvallen
  3. zou overvallen
  4. zouden overvallen
  5. zouden overvallen
  6. zouden overvallen
en verder
  1. ben overvallen
  2. bent overvallen
  3. is overvallen
  4. zijn overvallen
  5. zijn overvallen
  6. zijn overvallen
diversen
  1. overval!
  2. overvalt!
  3. overvallen
  4. overvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overvallen adj

  1. overvallen (overkomen)
    skedd

Translation Matrix for overvallen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anfalla aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen zich aan iemand vergrijpen
angripa aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanranden; iets bemachtigen; inbijten; invreten; te pakken krijgen; verkrijgen; vrouw aanranden
attackera aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanranden; vrouw aanranden
storma aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen donderen; ketteren; razen; stormlopen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren; woeden
överrumpla overrompelen; overvallen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
skedd overkomen; overvallen

Related Words for "overvallen":


Wiktionary Translations for overvallen:


Cross Translation:
FromToVia
overvallen råna mug — to assault for the purpose of robbery