Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. plaats hebben:


Dutch

Detailed Translations for plaats hebben from Dutch to Swedish

plaats hebben:

plaats hebben verbe (heb plaats, hebt plaats, had plaats, hadden plaats, plaats gehad)

  1. plaats hebben (gebeuren; plaats vinden; geschieden)
    ske; hända; inträffa
    • ske verbe (sker, skedde, skett)
    • hända verbe (händer, händde, händt)
    • inträffa verbe (inträffar, inträffade, inträffat)
  2. plaats hebben (voorvallen; gebeuren; voordoen; plaatsvinden; passeren)
    förekomma; uppträda; finnas
    • förekomma verbe (förekommer, förekom, förekommit)
    • uppträda verbe (uppträder, uppträdde, uppträtt)
    • finnas verbe (finnas, fanns, funnits)
  3. plaats hebben (zich voordoen; gebeuren; voorkomen)
    inträffa; hända
    • inträffa verbe (inträffar, inträffade, inträffat)
    • hända verbe (händer, händde, händt)

Conjugations for plaats hebben:

o.t.t.
  1. heb plaats
  2. hebt plaats
  3. hebt plaats
  4. hebben plaats
  5. hebben plaats
  6. hebben plaats
o.v.t.
  1. had plaats
  2. had plaats
  3. had plaats
  4. hadden plaats
  5. hadden plaats
  6. hadden plaats
v.t.t.
  1. heb plaats gehad
  2. hebt plaats gehad
  3. heeft plaats gehad
  4. hebben plaats gehad
  5. hebben plaats gehad
  6. hebben plaats gehad
v.v.t.
  1. had plaats gehad
  2. had plaats gehad
  3. had plaats gehad
  4. hadden plaats gehad
  5. hadden plaats gehad
  6. hadden plaats gehad
o.t.t.t.
  1. zal plaats hebben
  2. zult plaats hebben
  3. zal plaats hebben
  4. zullen plaats hebben
  5. zullen plaats hebben
  6. zullen plaats hebben
o.v.t.t.
  1. zou plaats hebben
  2. zou plaats hebben
  3. zou plaats hebben
  4. zouden plaats hebben
  5. zouden plaats hebben
  6. zouden plaats hebben
diversen
  1. heb plaats!
  2. hebt plaats!
  3. plaats gehad
  4. plaats hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for plaats hebben:

VerbRelated TranslationsOther Translations
finnas gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen bestaan; existeren; leven; zijn
förekomma gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen
hända gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; voorkomen; zich voordoen aflopen; toegaan; tot stand komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
inträffa gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; voorkomen; zich voordoen tot stand komen
ske gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden aflopen; toegaan; tot stand komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
uppträda gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen acteren; opgevoerd worden; optreden; performen; spelen; toneelspelen

Related Translations for plaats hebben