Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. produceren:
  2. producer:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for produceren from Dutch to Swedish

produceren:

produceren verbe (produceer, produceert, produceerde, produceerden, geproduceerd)

  1. produceren (vervaardigen; maken; voortbrengen; fabriceren)
    göra; producera; fabricera
    • göra verbe (gör, gjorde, gjort)
    • producera verbe (producerar, producerade, producerat)
    • fabricera verbe (fabricerar, fabricerade, fabricerat)

Conjugations for produceren:

o.t.t.
  1. produceer
  2. produceert
  3. produceert
  4. produceren
  5. produceren
  6. produceren
o.v.t.
  1. produceerde
  2. produceerde
  3. produceerde
  4. produceerden
  5. produceerden
  6. produceerden
v.t.t.
  1. heb geproduceerd
  2. hebt geproduceerd
  3. heeft geproduceerd
  4. hebben geproduceerd
  5. hebben geproduceerd
  6. hebben geproduceerd
v.v.t.
  1. had geproduceerd
  2. had geproduceerd
  3. had geproduceerd
  4. hadden geproduceerd
  5. hadden geproduceerd
  6. hadden geproduceerd
o.t.t.t.
  1. zal produceren
  2. zult produceren
  3. zal produceren
  4. zullen produceren
  5. zullen produceren
  6. zullen produceren
o.v.t.t.
  1. zou produceren
  2. zou produceren
  3. zou produceren
  4. zouden produceren
  5. zouden produceren
  6. zouden produceren
diversen
  1. produceer!
  2. produceert!
  3. geproduceerd
  4. producerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

produceren [znw.] nom

  1. produceren (fabriceren; vervaardigen; vervaardiging; maken; aanmaken)

Translation Matrix for produceren:

NounRelated TranslationsOther Translations
fabricera fabricage; fabrikaat; maaksel; maken; product; productie; vervaardiging
göra toedoen
hopmontering aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging
hopsättning aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging
VerbRelated TranslationsOther Translations
fabricera fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen voorjokken; voorliegen
göra fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten
producera fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen
- maken

Related Words for "produceren":


Synonyms for "produceren":


Related Definitions for "produceren":

  1. het in elkaar zetten, laten ontstaan1
    • in deze fabriek produceren ze cacaoboter1
  2. voorwaarden scheppen om het te maken1
    • wie produceert deze film?1

Wiktionary Translations for produceren:


Cross Translation:
FromToVia
produceren producera produce — to make or manufacture
produceren göra; producera turn out — to produce; make
produceren ge till utter — make a noise

produceren form of producer:

producer [de ~ (m)] nom

  1. de producer (producent)
    producent

Translation Matrix for producer:

NounRelated TranslationsOther Translations
producent producent; producer auteur; maker; schepper; voortbrenger

Related Words for "producer":


Wiktionary Translations for producer:


Cross Translation:
FromToVia
producer producent producer — in arts

Related Translations for produceren