Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. proosten:


Dutch

Detailed Translations for proosten from Dutch to Swedish

proosten:

proosten verbe (proost, proostte, proostten, geproost)

  1. proosten
    skåla
    • skåla verbe (skålar, skålade, skålat)

Conjugations for proosten:

o.t.t.
  1. proost
  2. proost
  3. proost
  4. proosten
  5. proosten
  6. proosten
o.v.t.
  1. proostte
  2. proostte
  3. proostte
  4. proostten
  5. proostten
  6. proostten
v.t.t.
  1. heb geproost
  2. hebt geproost
  3. heeft geproost
  4. hebben geproost
  5. hebben geproost
  6. hebben geproost
v.v.t.
  1. had geproost
  2. had geproost
  3. had geproost
  4. hadden geproost
  5. hadden geproost
  6. hadden geproost
o.t.t.t.
  1. zal proosten
  2. zult proosten
  3. zal proosten
  4. zullen proosten
  5. zullen proosten
  6. zullen proosten
o.v.t.t.
  1. zou proosten
  2. zou proosten
  3. zou proosten
  4. zouden proosten
  5. zouden proosten
  6. zouden proosten
diversen
  1. proost!
  2. proost!
  3. geproost
  4. proostend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

proosten [het ~] nom

  1. het proosten (aanstoten)

Translation Matrix for proosten:

NounRelated TranslationsOther Translations
skålande aanstoten; proosten
VerbRelated TranslationsOther Translations
skåla proosten