Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. reïncarneren:


Dutch

Detailed Translations for reïncarneren from Dutch to Swedish

reïncarneren:

reïncarneren verbe (reïncarneer, reïncarneert, reïncarneerde, reïncarneerden, gereïncarneerd)

  1. reïncarneren
    återfödas
    • återfödas verbe (återfödar, återfödadde, återfött)

Conjugations for reïncarneren:

o.t.t.
  1. reïncarneer
  2. reïncarneert
  3. reïncarneert
  4. reïncarneren
  5. reïncarneren
  6. reïncarneren
o.v.t.
  1. reïncarneerde
  2. reïncarneerde
  3. reïncarneerde
  4. reïncarneerden
  5. reïncarneerden
  6. reïncarneerden
v.t.t.
  1. ben gereïncarneerd
  2. bent gereïncarneerd
  3. is gereïncarneerd
  4. zijn gereïncarneerd
  5. zijn gereïncarneerd
  6. zijn gereïncarneerd
v.v.t.
  1. was gereïncarneerd
  2. was gereïncarneerd
  3. was gereïncarneerd
  4. waren gereïncarneerd
  5. waren gereïncarneerd
  6. waren gereïncarneerd
o.t.t.t.
  1. zal reïncarneren
  2. zult reïncarneren
  3. zal reïncarneren
  4. zullen reïncarneren
  5. zullen reïncarneren
  6. zullen reïncarneren
o.v.t.t.
  1. zou reïncarneren
  2. zou reïncarneren
  3. zou reïncarneren
  4. zouden reïncarneren
  5. zouden reïncarneren
  6. zouden reïncarneren
diversen
  1. reïncarneer!
  2. reïncarneert!
  3. gereïncarneerd
  4. reïncarnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for reïncarneren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
återfödas reïncarneren